De meeste kunstorganen kunnen een aantal reacties van het lichaam uitlokken die gericht zijn tegen de lichaamsvreemde, onfysiologische structuur van het kunstorgaan, zgn. bio-incompatibiliteit. Aan dit aspect van iatrogene afwijkingen werd tot nu toe vaak onvoldoende aandacht besteed, hoewel de kennis van de hiermee gepaard gaande verschijnselen de laatste jaren enorm is toegenomen. Er zijn vier belangrijke biocompatibiliteitsproblemen te onderscheiden:1 (1) complementactivering door membraancontact; (2) stollingsproblemen; (3) ‘uitloging’ (‘leaching’) en partikelvorming door het losraken uit kunstorganen van kleine of grote deeltjes; (4) ‘shear’ of schuifspanning, dit is de beschadiging die aan cellen wordt aangebracht door invloeden van weerstand en stroming.
In dit artikel zal een overzicht worden gegeven van deze verschillende biocompatibiliteitsproblemen. Wij zullen ons vooral richten op de bevindingen bij de kunstnierbehandeling.
Complementactivering
Complementactivering bij patiënten die hemodialyse ondergaan, werd al gerapporteerd in 1977.2 De onderzoekers troffen bij in vitro-tests leukocytenaggregatie aan wanneer bloed werd gemengd met…
Reacties