Samenvatting
Doel
Het schatten van het risico op bijnierschorsinsufficiëntie na behandeling met glucocorticoïden, en het stratificeren van de resultaten naar toedieningsvorm, ziekte, behandelduur en dosering.
Opzet
Systematische review en meta-analyse.
Methode
In PubMed, MEDLINE, Embase, Cochrane, CENTRAL, Web of Science, CINAHL en Academic Search Premier zochten we naar relevante studies. We includeerden originele artikelen die bijnierschorsinsufficiëntie diagnosticeerden bij volwassen gebruikers van glucocorticoïden.
Resultaten
We includeerden 74 artikelen met in totaal 3753 deelnemers. Gestratificeerd naar toedieningsvorm varieerde het percentage patiënten met bijnierschorsinsufficiëntie van 4,2 bij nasale toediening (95%-BI: 0,5-28,9) tot 52,2 bij intra-articulaire toediening (95%-BI: 40,5-63,6). Gestratificeerd naar ziekte varieerde het percentage patiënten met bijnierschorsinsufficiëntie van 6,8 bij astmapatiënten die alleen inhalatieglucocorticoïden gebruikten (95%-BI: 3,8-12,0) tot 60,0 bij patiënten met hematologische maligniteiten (95%-BI: 38,0-78,6). Bij astmapatiënten varieerde het risico op bijnierschorsinsufficiëntie per dosering van 2,4% bij een lage dosering (95%-BI: 0,6-9,3) tot 21,5% bij een hoge dosering (95%-BI: 12,0-35,5), en per behandelduur van 1,4% bij een behandelduur < 28 dagen (95%-BI: 0,3-7,4) tot 27,4% (95%-BI: 17,7-39,8) bij behandelingen > 1 jaar.
Conclusie
Bijnierschorsinsufficiëntie komt vaak voor bij patiënten die glucocorticoïden hebben gebruikt. Er is geen toedieningsvorm, dosering, behandelduur of onderliggende ziekte waarbij bijnierschorsinsufficiëntie met zekerheid kan worden uitgesloten, hoewel hogere doses en een langere behandelduur een hoger risico geven. In de klinische praktijk moeten gebruikers van glucocorticoïden laagdrempelig getest worden op bijnierschorsinsufficiëntie, zeker patiënten met aspecifieke symptomen na het staken van glucocorticoïden.
Reacties