Samenvatting
Doel
Onderzoeken wat de variatie is in het percentage oudere patiënten met polyfarmacie tussen huisartsenpraktijken, in de groep mensen die minstens één geneesmiddel gebruikt, en in hoeverre patiënt- en praktijkkenmerken met deze variatie samenhangen.
Opzet
Cohortonderzoek.
Methode
We gebruikten gegevens van huisartsenpraktijken – gekoppeld met gegevens van apotheken – die deelnamen aan NIVEL Zorgregistraties eerste lijn en de Stichting Farmaceutische Kengetallen. We includeerden patiënten van 55 jaar en ouder die ten minste 1 geneesmiddel gebruikten in 2012. Van de 45.731 geïncludeerde patiënten uit 126 huisartsenpraktijken bepaalden we het percentage patiënten met polyfarmacie. Vervolgens onderzochten we met multilevel logistische regressieanalyses wat de inter-praktijkvariatie was. Verschillende patiënt- en praktijkkenmerken werden toegevoegd aan de modellen, als mogelijke verklarende variabelen voor de variatie.
Resultaten
De spreiding in het percentage oudere patiënten met polyfarmacie tussen praktijken liep van 12,4 tot 30,1%, nadat gecorrigeerd was voor verschillen in patiënt- en praktijkkenmerken. Gemiddeld had 19,8% van de patiënten polyfarmacie. Hoe ouder patiënten waren, des te groter de kans op polyfarmacie. Ook het aantal en het type chronische aandoeningen hing sterk positief samen met het hebben van polyfarmacie. In mindere mate gold dit voor sociaal-economische status. Praktijkkenmerken waren nauwelijks van invloed op de verschillen tussen praktijken.
Conclusie
Er is aanzienlijke inter-praktijkvariatie in het percentage oudere patiënten met polyfarmacie. Omdat dit niet komt door verschillen in de patiëntpopulatie of door praktijkkenmerken, lijken zorgverleners een grote rol te spelen bij de verschillen in het voorschrijven. Vervolgonderzoek naar de verklaring en mogelijke ongewenste effecten van deze verschillen is belangrijk.
Reacties