Samenvatting
Doel
Evaluatie van het effect op de HIV-1-infectie van combinatietherapie met sinds 1996 in Nederland geregistreerde nieuwe proteaseremmers en ‘reverse’-transcriptaseremmers.
Opzet
Prospectief cohortonderzoek.
Methode
In een observationeel klinisch cohort HIV-1-geïnfecteerden werd het effect van combinatiebehandeling geanalyseerd met als onderzoeksuitkomst een HIV-1-RNA-concentratie ≤ 500 kopieën/ml (virologisch succes). Cox-regressiemodellen werden gebruikt voor de identificatie van voorspellende variabelen voor therapiesucces. 2148 HIV-geïnfecteerde patiënten werden geïncludeerd; 1049 waren reeds eerder met antiretrovirale middelen behandeld, 1099 niet. De mediane follow-up was 135 weken.
Resultaten
Na 24 weken behandeling was bij 61 de HIV-1-RNA-plasmaconcentratie ≤ 500 kopieën/ml; het relatieve risico voor virologisch succes was 1,8 bij de niet eerder ten opzichte van de wel eerder behandelde patiënten (p ≤ 0,001). Het percentage dat later alsnog daalde tot ≤ 500 was 78 in de niet en 63 in de wel eerder behandelde groep (p ≤ 0,001). De percentages falen-na-aanvankelijk-succes waren 22 versus 45 (p ≤ 0,001). In de therapienaïeve groep steeg het CD4+-T-celaantal van 239 naar 440 (× 106 cellen/l) bij therapiesucces en van 150 naar 320 bij falen. De HIV-1-gerelateerde morbiditeit daalde van 0,26 naar 0,05 en de sterfte van 0,07 naar 0,03 per persoonsjaar follow-up. Bij 76 van de patiënten werd tenminste één keer de therapie gewijzigd, voornamelijk ten gevolge van bijwerkingen en therapiefalen.
Conclusie
Combinatiebehandeling inclusief tenminste één nieuw antiretroviraal middel leidde bij de meeste patiënten op korte termijn tot een daling van de HIV-1-concentratie en had een gunstig effect op de morbiditeit en sterfte door HIV-1. De kans op immunologisch en virologisch succes was het grootst bij patiënten die niet eerder waren behandeld.
Reacties