Samenvatting
Bij 4 zuigelingen, 3 jongens en 1 meisje, werd aangeboren afwezigheid van schedelhuid vastgesteld: aplasia cutis congenita, een zeldzame afwijking. Een dergelijk huiddefect manifesteert zich meestal als een solitaire laesie op de vertex van de schedel, in grootte variërend van enkele tot circa 10 cm in diameter. Alle vier patiënten werden met huidtransplantatie behandeld en hadden meer dan een jaar later een goede huidbedekking van de schedel. Er bestaat geen consensus over de behandeling van aplasia cutis congenita; door de onbekendheid met deze aandoening wordt vaak een afwachtend beleid gevoerd. De aangewezen behandelingsstrategie dient te worden bepaald door de afmetingen van het defect en de toestand van het kind. Bij grote defecten is een vroege operatieve behandeling gewenst om ernstige complicaties zoals bloedingen en infecties te voorkomen. Bij patiënten met aplasia cutis congenita kan een sufficiënte huidbedekking verkregen worden met rotatielappen, eventueel aangevuld met vrije huidtransplantaten. Bij een aparte groep patiënten met abnormale vascularisatie van de huid (Adams-Oliver-syndroom) zijn grote rotatielappen niet betrouwbaar. Vrije huidtransplantatie is dan de therapie van eerste keus.
Reacties