Samenvatting
In een retrospectief onderzoek werd het effect van α-interferon-behandeling bij 100 patiënten met chronische hepatitis B uit gecontroleerde onderzoeken in Rotterdam (1985-1990) geëvalueerd.
Het doel van de behandeling was om de fase met virale replicatie te beëindigen; de 2e overgang naar de latentiefase wordt serologisch gekenmerkt door het verdwijnen van het hepatitis B-e-antigeen (HBeAg-seroconversie). De patiënten dienden zichzelf subcutaan α-interferon toe in een dosering van 5 mega-units per dag; 62 patiënten ontvingen 16 weken behandeling met a-interferon en een tweede antiviraal middel (aciclovir of descyclovir), terwijl de overige 38 patiënten a-interferon-monotherapie kregen gedurende 20-34 weken. De patiënten werden gedurende 1 jaar gevolgd. Bij 38 van de patiënten trad een HBeAg-seroconversie op en bij 9 een HBsAg-seroconversie, duidend op een totale eliminatie van het virus. Na 1 jaar waren de serum-transaminasewaarden normaal bij 70 van de patiënten met een HBeAg-seroconversie en bij 22 van de patiënten die HBeAg-positief bleven (verschil: p < 0,05).
Combinatiebehandeling gedurende 16 weken leidde tot 29 HBeAg-seroconversie, in vergelijking met 53 bij de langere monotherapie met α-interferon (verschil: p < 0,05). De frequentste bijwerkingen van de α-interferon-behandeling waren vermoeidheid, griepverschijnselen en leukopenie. Van de patiënten kregen 7 ernstige bijwerkingen zoals epileptische insulten, psychose en perifere neuropathie. Bij 26 van de patiënten werd een dosisreductie toegepast vanwege de bijwerkingen.
Behandeling met α-interferon is effectief bij het beëindigen van de actieve virusreplicatie bij chronische hepatitis B. Zowel de frequent voorkomende milde als de sporadische maar ernstige bijwerkingen maken bij de gebruikte α-interferondosering intensieve begeleiding door de behandelend arts noodzakelijk.
Reacties