artikel
De Nobelprijs win je er niet mee, met onderzoek naar alledaagse aandoeningen. Voor doorgewinterde labtijgers lijkt het saai, onderzoek naar wratten, duizeligheid, polsklachten, conjunctivitis, sinusklachten of doorgezakte voeten. Echt onderzoek, dat gaat toch over oncogenen, β-celfunctie, stamcellen, TNF-blokkers? Echt onderzoek dat gaat toch over etiologie of is toch op zijn minst een grote RCT? Inderdaad komen doorbraken af en toe uit de basale hoek, maar in de dagelijkse praktijk gaat het meestal om heel andere problemen. Daar spelen huis-tuin-en-keukenproblemen als buikpijn, misselijkheid, vlekjes, spataderen, hoesten of hoofdpijn. Allemaal niet wereldschokkend, je gaat er niet dood aan. Niet belangrijk dus?
Studenten leren nog altijd weinig over de kwalen die ze later het meest zullen zien. Ze denken al snel dat geneeskunde gaat over emfyseem door α1-antitrypsinetekort in plaats van door roken en denken bij zweetaanvallen nog steeds aan het feochromocytoom in plaats van een angststoornis. Reductionisme is prima, maar je komt er in de spreekkamer niet ver mee. Die spreekkamers van alle dokters vullen zich voornamelijk met mensen met vragen over niet levensbedreigende aandoeningen en vooral ook over klachten die niet door ziekte verklaarbaar zijn (A3278, bl. 468 en A1244). Juist daarom zou onderzoek naar alledaagse aandoeningen een topprioriteit moeten zijn voor UMC’s en andere onderzoeksinstellingen.
Het ZonMW-programma ‘Alledaagse ziekten’ heeft een jaar of 10 onderzoek naar dergelijke aandoeningen gesubsidieerd. De RCT over de behandeling van wratten is daar een mooi voorbeeld van (A3134, bl. 470). Relatief veel onderzoeken uit het programma zijn in topbladen gepubliceerd. Maar het geld is op, het programma stopt, de UMC’s moeten volgens het ministerie van VWS het onderwerp nu opnemen in hun eigen onderzoeksprogrammering. Zoals te verwachten gebeurt dat nergens op een voldoende grote schaal. Zo concurreren wratten straks weer tevergeefs met genen en neurobiologie.
Ook voor slimme studenten die graag onderzoek doen, zou het goed zijn als ze interesse zouden krijgen in andere onderwerpen dan indrukwekkende maar zeldzame aandoeningen. Slechts zo’n 1150 van de 2800 studenten die jaarlijks afstuderen, worden immers specialist en een heel, heel klein deel van die 1150 gaat zich daarna bezighouden met die bijzondere aandoeningen. Alle anderen gaan zich als kinderarts, gynaecoloog, huisarts, specialist ouderengeneeskunde, sociaalgeneeskundige of wat dan ook richten op alledaagse problemen en zien al die bijzondere dingen zelden meer. Om vervolgens met de mond vol tanden te staan als patiënten vragen waar hun klachten vandaan komen, hoelang ze duren en hoe de dokter denkt hen ervan af te gaan helpen. Onderzoek gaat over ‘niet weten’. Goede wetenschap gaat dus ook over wratten en andere alledaagse problemen. Daar is talent en geld voor nodig. UMC’s zouden dat in onderwijs en onderzoeksprioritering moeten bevorderen.
Reacties