artikel
Prof.dr. A.J. Dunning overleed op 6 oktober 2009. In de periode 1983-1995 was hij hoofdredacteur van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Hij heeft het Tijdschrift tot grote bloei gebracht en daarbij benadrukte hij de filosofische aspecten en de maatschappelijke verantwoordelijkheden van het publiceren van onderzoek. Hij moderniseerde het Tijdschrift en zorgde voor een meer op de maatschappij gerichte instelling. Elders besteden we uitgebreider aandacht aan leven en werk van Ad Dunning. Hieronder enkele van zijn markante opvattingen in citaten.
Hoofdredactie
Over leven en dokters
‘Wij zijn, naar een apocrief citaat, aan de tafel van het leven maar eenmaal gast en altijd gerecht, in de eeuwige cyclus van geboorte en sterven, want voor en na ons zijn er anderen. Dat besef is, naar Pascal, onze enige waardigheid, maar het verplicht ons ook tot verder denken dan het eigen bestaan lang is.’
Uit: Denkend riet (1991; 135: 1844-6).
‘Er is een eind aan alle dokteren, maar die erkenning komt moeizaam tot stand, want hoop doet leven. Waar rationele geneeskunde die hoop niet biedt, is er een alternatieve keerzijde die in betekenis groeit.
Het zijn, mondiaal gezien, de problemen van overvloed en onbehagen. De gemiddelde Nederlander – een geduldige abstractie – leeft tot het zestigste jaar vrijwel zonder ernstige ziekte en gebrek. Bij die mijlpaal mag dan, ook gemiddeld, bijna 20 jaar worden opgeteld, ook al wordt een deel met ziekte en gebrek beleefd. Wij zijn niet zover af van ons biologische krediet, onze ingebouwde, voorbestemde vergankelijkheid, die ons naar de woorden van de psalmist tachtig jaar biedt als wij zeer sterk zijn. Wij leven in onze belle époque, het kan niet veel beter.’
Laatste hoofdredactioneel. Uit: Belle époque (1995; 139: 2705-6).
‘Het openbaar debat over onze gezondheidszorg gaat vaker over prijzen dan over waarden. Dat is in een land waar het aantal kooplieden groeit en het aantal dominees slinkt niet zo verwonderlijk, maar het gaat voorbij aan wat mensen aan zorg verwachten bij gebrek, ziekte en dood.’
Uit: Prijzen en waarden (1995; 139: 1-3).
Over tijdschriften en wetenschap
‘Leesbaarheid is een moeilijk te definiëren eis, maar vrijwel iedereen herkent het onleesbare. De kritische waardering en medewerking van lezers en schrijvers, waartussen een redactie in hoofdzaak een bemiddelende functie heeft, houden een blad levend en jong.’
Uit: Tussen lezen en schrijven (1988; 132: 1-2)
‘Het overmatig en vroegtijdig willen publiceren komt vooral voort uit de zorg om het wetenschappelijke bestaan. Publiceren van medische artikelen is echter geen doel op zich, maar dient tot kennisoverdracht op een betrouwbare en controleerbare manier, gericht op degenen voor wie het bedoeld is.’
Uit: Een zaak van vertrouwen (1984; 128: 413).
‘Auteurs van afgewezen publicaties komen vaker dan vroeger terug met verweer, verbetering of verzoek om andere beoordelaars. Die vraag naar hoger, althans ander beroep, is redelijk wanneer dat met argumenten wordt gestaafd en nieuwe feiten worden verschaft, zodat herbeoordeling mogelijk wordt. Het verweer is vaker ingegeven door boosheid, onbegrip of vermoeden op persoonlijke gronden te zijn afgewezen. Hoe begrijpelijk de teleurstelling over afwijzing ook is, het beklag erover is onvoldoende reden tot herziening van een oordeel dat zorgvuldig was geformuleerd. Het hoofdredactionele oordeel is niet volmaakt en ook niet het laatste. De talrijke ingezonden brieven erop zijn een noodzakelijke aanvulling, verbetering of kritiek, omdat een tijdschrift ook een forum hoort te bieden.’
Uit: Het laatste oordeel? (1987;131;1-2).
Reacties