Op 5 oktober 2019 overleed prof. dr. Ab van ’t Laar, emeritus hoogleraar Algemene Interne Geneeskunde aan de Radboud Universiteit en het Radboudumc te Nijmegen, in de leeftijd van 88 jaar. Hij was sinds 1985 lid van de Vereniging Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
artikel
Na de studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam werd Ab van ’t Laar tussen 1958 en 1963 tot internist opgeleid in het Haagse Gemeenteziekenhuis Zuidwal bij dr. G. Blomhert. Aansluitend kreeg hij een aanstelling in de Nijmeegse universitaire interne kliniek van prof. dr. C.L.H. Majoor. In 1967 promoveerde hij bij Majoor op een proefschrift getiteld ‘Stoornissen in de uitscheiding van water en zout in het bijzonder bij een tekort aan cortisol’. In 1969 werd hij benoemd tot lector. Na het terugtreden van Majoor in 1980 werd hij benoemd tot hoogleraar en tot hoofd van de Kliniek voor Inwendige ziekten en van de afdeling Algemene Interne Geneeskunde.
Ab was een uitstekende internist, een algemeen internist zoals die niet of nauwelijks meer voorkomen, zeker niet op het hoge academische niveau dat hij tentoonspreidde. In internistisch Nederland verdedigde Van ’t Laar met verve het bestaansrecht van een academische afdeling Algemene Interne Geneeskunde.1
Hoewel hij met zijn rijzige voorkomen in witte jas natuurlijk gezag uitstraalde, was hij voor de patiënt een empathische dokter, in wie het niet moeilijk was vertrouwen te hebben. Voor zijn staf, voor assistenten, coassistenten en medische studenten was hij een evident rolmodel, maar wel dat van een moderne internist.
Als opleider voor internisten was hij een leermeester, een vaderfiguur, maar ook een vriend. Hij kon daarbij echter wel degelijk internisten – in opleiding – corrigeren wanneer dat nodig was. Met het in opleiding nemen van vrouwelijke artsen was Ab een voorloper in Nederland. Ook voor opleiden in deeltijd – zelfs voor mannen – stond hij open. Mede door goede regionale samenwerking creëerde hij de grootste internistenopleiding in Nederland, iets wat hem buiten Nijmegen niet altijd in dank werd afgenomen.
Als verantwoordelijke leeropdrachthouder interne geneeskunde gaf hij veel klinische colleges, over vrijwel de gehele interne geneeskunde. Als voorzitter van de artsexamencommissie sprak hij iedere week de artsen toe die zojuist hun diploma uitgereikt hadden gekregen. Deze toespraken, die hogelijk werden gewaardeerd, waren steeds weer nieuw, vaak inspelend op de actualiteit die zich voordeed in het vak.
Als hoogleraar was Ab steeds op zoek naar talent. Als weinig anderen wist hij begaafde geneeskundestudenten al vroeg te scouten en te interesseren voor de opleiding tot internist. Vaak werd die interesse gewekt via een wetenschappelijke stage voor de betreffende student. Hij onderstreepte daarmee ook het belang van de wetenschappelijke vorming van internisten.
Met zijn superieure verstand en kritische instelling wist Van ’t Laar wetenschappelijk onderzoek naar hyperlipidemie, hypertensie en diabetes mellitus te initiëren en op al deze gebieden was hij promotor van een reeks proefschriften. Daarbij gaf hij veel ruimte aan zijn stafleden om een eigen wetenschappelijk profiel op de genoemde onderwerpen te ontwikkelen. Ook ‘softere’ onderwerpen als functionele buikklachten, arts-patiëntcommunicatie en de rol van vrouwelijke versus mannelijke internisten konden rekenen op zijn warme interesse.
Als afdelingshoofd en hoofd van de interne kliniek toonde hij terughoudend leiderschap en daarvoor werd hij alom gewaardeerd en geacht. Binnen het universitaire ziekenhuis was hij een groot pleitbezorger van de academische interne geneeskunde.
Een bijzondere kwaliteit van Ab was zijn perfecte beheersing van de Nederlandse taal. In zijn fraaie handschrift schreef hij foutloze Nederlandse volzinnen. In het leerboek ‘Anamnese en Lichamelijk Onderzoek’ dat hij na zijn emeritaat samen met prof. dr. Jan van der Meer (VU) schreef, zijn zijn fraaie zinnen terug te vinden.
Na zijn afscheid in 1992 zeilde hij jaarlijks zo'n maand of vijf met zijn vrouw Lucie in de Egeïsche en Adriatische Zee. Zij hebben dit tot hoge leeftijd volgehouden, totdat hun beider gezondheid het niet meer toeliet. Nadat Lucie was overleden, nu twee jaar geleden, had het leven voor Ab duidelijk aan betekenis verloren.
Ab eindigde zijn afscheidscollege met de woorden: ‘Wie een leidinggevende functie heeft, loopt het gevaar te weinig kritiek te ontvangen en daardoor niet altijd meer het betrekkelijke te zien van zijn inspanningen. Maar als je na een lange dag van werken en vergaderen thuis ontvangen wordt met de opgewekte vraag “en wat heb je allemaal bereikt vandaag?” en je probeert daarop een antwoord te vinden, dan realiseer je je maar al te vaak dat het bitter weinig was en word je met je neus gedrukt op de betrekkelijkheid van al je pogen.’
Dit is niet alleen Ab ten voeten uit, ook zijn hechte symbiose met Lucie komt hier treffend aan de oppervlakte.
We gedenken een begaafd en warm mens, integer en rechtschapen, als dokter en als mens een voorbeeld voor velen, maar bovenal een vriend. Wij zullen hem niet vergeten!
Literatuur
- A. van ’t Laar. De taak van de afdeling algemene interne geneeskunde in de universiteitskliniek voor inwendige ziekten. Ned Tijdschr Geneeskd. 1971;115:2116-8.
Reacties