Inleiding
In 1949, enige tijd na de ontdekking van de bijnierschorshormonen, werd voor het eerst het therapeutisch effect ervan bij de behandeling van reumatoïde artritis beschreven.1 Daarop volgden ‘clinical trials’ over het nut van glucocorticoïden bij vele aandoeningen, waaronder longziekten, en met name bij astma.2 Aan de snel opeenvolgende positieve berichten over deze ogenschijnlijke panacee werd spoedig ook een keerzijde toegevoegd. De therapeutische werking bleek namelijk deel uit te maken van een uitgebreide scala van effecten, waarvan het merendeel ongewenst was.3
Aanvankelijk werd cortison als therapeuticum gebruikt. Door de ernstige nevenwerkingen, vooral na langdurig gebruik, kwam echter weldra de ontwikkeling van derivaten op gang met als doel het samenstellen van een ideaal anti-inflammatoir therapeuticum dat vrij zou zijn van die nevenwerkingen. Het bleek mogelijk te zijn om derivaten te verkrijgen met verminderde mineralocorticoïde, doch met toegenomen glucocorticoïde (anti-inflammatoire) werking (tabel 1). Cortison (de natuurlijke precursor van…
Reacties