Artikel voor onderwijs en opleiding

Antidepressiva bij depressie: rationeel voorschrijven

Christiaan H. Vinkers
Laura E. De Wit
Otto R. Maarsingh
Suzanne A. Ligthart
Henricus G. Ruhé
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2021;165:D5589
Abstract
Download PDF

In de rubriek ‘Leerartikel’ beantwoorden experts veelvoorkomende vragen over een bepaald onderwerp. Test je kennis met de onlinetoets.

Op de hoogte blijven van nieuwe leerartikelen, compleet met geaccrediteerde toetsvragen en luisterversie?
⚡Schrijf je gratis in op een e-mail alert door het dossier Leerartikelen te volgen.⚡

Toets voor nascholing (verlopen)

Aan dit leerartikel was een toets gekoppeld waarmee je nascholingspunten kon verdienen.

Bekijk de toets

Samenvatting

Meer dan een miljoen Nederlanders krijgt jaarlijks een antidepressivum voorgeschreven voor uiteenlopende redenen, meestal door huisartsen en psychiaters. Het aantal mensen dat langdurig antidepressiva voor een depressie gebruikt is een stuk kleiner, naar schatting 150.000 gebruikers langer dan één jaar. Over de plaats van antidepressiva bij de behandeling van psychische klachten is een levendige maatschappelijke discussie gaande. In dit artikel zetten wij op basis van wetenschappelijke inzichten uiteen hoe antidepressiva rationeel gebruikt kunnen worden.

Leerdoelen
  • Weten wanneer u een antidepressivum start, hoe u het effect volgt en welke dosering u kiest.
  • Weten wanneer u van antidepressivum wisselt en hoe u dat doet.
  • Weten welke bijwerkingen u kunt verwachten bij antidepressiva.
  • Weten wanneer en hoe u het beste een antidepressivum afbouwt en stopt.

artikel

Meer dan een miljoen Nederlanders krijgt jaarlijks een antidepressivum voorgeschreven, om uiteenlopende redenen. Het aantal mensen dat langdurig antidepressiva gebruikt is kleiner; geschat wordt dat 150.000 patiënten met depressie deze middelen langer dan één jaar gebruiken.1 Over antidepressiva bestaat een levendige maatschappelijke discussie. Behandelaar en patiënt moeten samen de medicamenteuze, niet-medicamenteuze en gecombineerde interventies zorgvuldig afwegen.

In dit artikel zetten wij op basis van wetenschappelijke inzichten uiteen hoe antidepressiva rationeel ingezet kunnen worden bij depressie. Hoewel er veel medische indicaties zijn voor de toepassing van antidepressiva (angststoornissen, dwangstoornissen, eetstoornissen, posttraumatische stressstoornis en neuropathische pijn), beperken we ons in dit artikel tot de indicatie ‘depressie’.

Wat is de indicatie om met antidepressiva te beginnen?

Bij een depressie zijn er verschillende behandelopties. Als een eerste stap worden – naast voorlichting geven – dagstructurering, activiteitenplanning, bibliotherapie of kortdurende psychologische behandeling (begeleide zelfhulp) geadviseerd. Bij onvoldoende effect of een ernstige depressie kan gekozen worden voor medicamenteuze behandeling.

Antidepressiva werken beter dan placebobehandeling, zowel bij ernstige, matige als lichte depressies.2 Gebruik van een antidepressivum leidt bij 35-50% van alle volwassen patiënten met een depressieve stoornis tot remissie (volledig herstel van depressie), tegenover 25-35% bij een placebo (‘number needed to treat’: 7).3 Dit is vergelijkbaar met medicatie voor een aantal lichamelijke aandoeningen.4 Uit verschillende meta-analyses blijkt dat deze percentages gelden voor zowel de ggz als de huisartsenpraktijk.3 De werkzaamheid verschilt echter sterk tussen patiënten.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat antidepressiva ook bij persisterende depressies (chronische depressie) goed werken, net als bij minder ernstige (dysthyme) stemmingsklachten.5 Hoewel patiënten met een lichte depressie wellicht spontaan herstellen, kan voor sommigen een antidepressivum toch zinvol zijn, zeker bij recidiverende depressies, langdurige klachten of onvoldoende effect van andere behandelingen.

Wat bepaalt de keuze van een antidepressivum en de dosering?

Een recente netwerk-meta-analyse suggereert dat sommige antidepressiva effectiever zijn dan andere, hoewel de verschillen klein zijn.6 In bijwerkingenprofielen worden meer verschillen gevonden. Selectieve serotonine-noradrenaline-heropnameremmers (SNRI’s) lijken iets minder goed te worden verdragen dan serotonine-heropnameremmers (SSRI’s), maar beter dan tricyclische antidepressiva (TCA’s). Bij alle middelen is er een duidelijke variatie tussen patiënten, waarbij bijwerkingenprofielen meer of minder kunnen passen bij individuele patiëntvoorkeuren. Voor kinderen en adolescenten geldt dat fluoxetine het enige antidepressivum is waarvan is aangetoond dat het depressieve symptomen kan verminderen.7

Er is geen goed bewijs dat specifieke symptoomprofielen van depressie de keuze voor een bepaald antidepressivum kunnen bepalen. Mogelijk zijn bij depressies met melancholische (vitale) kenmerken SNRI’s en TCA’s effectiever. Wij adviseren ervaring op te doen met een beperkt aantal antidepressiva, bijvoorbeeld sertraline, fluoxetine en (es)citalopram; dat zijn SSRI’s waar veel ervaring mee is en die relatief weinig bijwerkingen en interacties met andere geneesmiddelen vertonen.

Begin met de minimaal effectieve dosering (MED) van een antidepressivum voor te schrijven. De MED is de laagste dosering die effectief is (tabel 1).8 Dosisverhoging boven de MED geeft slechts beperkte meerwaarde, al kan er bij 2 keer de MED nog beperkte winst in effectiviteit optreden, ten koste van meer bijwerkingen. Venlafaxine lijkt effectiever te zijn bij 150 mg/dag met daarboven nog enig extra effect van hogere doseringen, tot maximaal 375 mg/dag, maar ook hierbij nemen de bijwerkingen boven de MED sterk toe.9

Tabel 1
Aanbevolen minimaal effectieve dosering van antidepressiva29
Tabel 1 | Aanbevolen minimaal effectieve dosering van antidepressiva29

Bij ouderen en patiënten die meer risico hebben op angst of onrustgevoelens in de eerste weken nadat zij met een antidepressivum begonnen zijn, kan een halvering van de MED als startdosering worden gekozen; deze wordt in de loop van 1-2 weken verhoogd tot minimaal de MED. Licht patiënten goed voor over de werking en bijwerkingen van antidepressiva. Vertel dat antidepressiva snel kunnen werken, maar dat pas na 4-6 weken bepaald kan worden of ze voldoende of onvoldoende werken. Anticipeer erop dat een gekozen antidepressivum niet zou kunnen werken, bespreek dat met de patiënt en geef steeds vooraf een vervolgstap aan. Dit vermindert teleurstelling als een antidepressivum onvoldoende effect blijkt te hebben.

Is farmacogenetisch onderzoek nuttig?

Met cytochroom P450(CYP)-genotypering kan de activiteit van iemands CYP-enzymen worden bepaald. Daarmee is het theoretisch mogelijk om vooraf te voorspellen of de patiënt bepaalde geneesmiddelen snel of juist langzaam afbreekt. Er vindt veel onderzoek plaats naar farmacogenetica, maar methodologisch goed onderzoek met voldoende deelnemers ontbreekt. Daarom is er geen overtuigend wetenschappelijk bewijs dat routinematige CYP-genotypering nuttig is in de praktijk.10

Bij ernstige bijwerkingen of herhaaldelijke ineffectiviteit van antidepressiva kan een genotypering worden overwogen. Voor tricyclische antidepressiva (nortriptyline, imipramine, clomipramine en amitriptyline) wordt bepaling van een bloedspiegel aangeraden vanwege de relatie tussen bloedspiegel en klinische effectiviteit.11 De effectiviteit van nortriptyline – en waarschijnlijk alle TCA’s – neemt af bij spiegels die hoger zijn dan de bovengrens van de therapeutische concentratie (nortriptyline: > 150 mg/l), met meer kans op bijwerkingen en toxiciteit.

Co-interventies

Geef niet standaard benzodiazepines

Het wordt afgeraden om standaard benzodiazepines voor te schrijven aan patiënten die met een antidepressivum beginnen vanwege het risico op afhankelijkheid.12Alleen bij ernstige angst en slaapproblemen zou kortdurend gebruik overwogen kunnen worden. Benzodiazepines verdienen de voorkeur boven off-labelgebruik van lage doseringen mirtazapine of atypische antipsychotica zoals quetiapine. Er is immers al lange ervaring met benzodiazepines en langtermijngegevens van onder andere de metabole bijeffecten van off-labelgebruik van mirtazapine en quetiapine ontbreken.

Combinatie met psychotherapie

De effectiviteit van antidepressiva is vergelijkbaar met die van psychotherapie. Dit geldt niet als er een taalbarrière is of de betrokkene een cognitieve stoornis heeft. In de praktijk vormen pillen en praten geen tegenstelling: de combinatie van antidepressiva en psychotherapie werkt beter dan beide behandelingen apart.13 Als monotherapie onvoldoende helpt, leidt combinatietherapie bij 41-61% van de patiënten alsnog tot remissie.14 De nieuwe evidentie voor de superioriteit van combinatietherapie is nog niet in de multidisciplinaire richtlijn ‘Depressie’ opgenomen.

Bijwerkingen

Algemene bijwerkingen

Tijdens de eerste weken veroorzaken antidepressiva de meeste bijwerkingen, terwijl het gewenste effect pas later volgt. Tabel 2 geeft een globaal overzicht van het absolute en relatieve risico op de meest voorkomende bijwerkingen.15 De meeste bijwerkingen nemen bij de meerderheid van de patiënten in de loop van enkele weken weer af, behalve seksuele disfunctie. Gecombineerd gebruik van een SSRI of SNRI en een NSAID is een belangrijke risicofactor voor gastro-intestinale bloedingen, vooral bij patiënten die al een verhoogd risico daarop hebben. De generieke module ‘Bijwerkingen’ biedt een overzicht wat betreft het voorkómen, monitoren en behandelen van bijwerkingen door antidepressiva, met specifieke kwaliteitscriteria vanuit het patiëntenperspectief (www.ggzstandaarden.nl/generieke-modules/bijwerkingen/zorg-rondom-bijwerkingen-door-antidepressiva) .

Tabel 2
Veelvoorkomende bijwerkingen van de antidepressiva die in Nederland gebruikt worden
Dit overzicht is samengesteld op basis van verschillende bronnen en is bedoeld voor globale vergelijking29,45
Tabel 2 | Veelvoorkomende bijwerkingen van de antidepressiva die in Nederland gebruikt worden | Dit overzicht is samengesteld op basis van verschillende bronnen en is bedoeld voor globale vergelijking29,45

Suïcide en agressie

Vergeleken met placebo geven antidepressiva bij volwassenen ouder dan 25 jaar geen verhoogd risico op agressie of suïcidaliteit (inclusief suïcide). In zeldzame, individuele gevallen valt zo’n effect niet uit te sluiten (zie ook de generieke module Bijwerkingen).16 Gemiddeld verlagen antidepressiva juist het risico op suïcidaliteit. Het risico op een suïcide door een onvoldoende behandelde depressie is groter dan de potentiële risico’s op agressie en suïcidaliteit van een antidepressivum.

Bij stoornissen waarbij er weinig suïcidaliteit is, zoals eetstoornissen, angst- of dwangklachten, veroorzaken antidepressiva in vergelijking met placebo evenmin suïcidaliteit. Agressie als bijwerking van antidepressiva is bij volwassenen uiterst zeldzaam en lijkt even vaak op te treden bij iemand die een placebo gebruikt.17 Wel kan er meer angst, agitatie, prikkelbaarheid en slapeloosheid optreden tijdens de eerste dagen of week nadat de patiënt met het antidepressivum begonnen is. Goede voorlichting, minimaal tweewekelijks contact en laagdrempelige telefonische bereikbaarheid tijdens de eerste 2-3 weken zijn daarom belangrijk.

Bij kinderen en adolescenten ligt de balans duidelijk anders; antidepressiva zijn bij hen minder werkzaam.11 Bij kinderen en jongvolwassenen tot 25 jaar blijkt uit verschillende overzichtsstudies dat antidepressiva het risico op suïcidaliteit tijdens de eerste maand kunnen verhogen, vergeleken met placebo. Het risico op enige vorm van suïcidaliteit bij kinderen en jongeren met een antidepressivum is ongeveer 3%, tegenover 1% bij een placebo (‘number needed to harm’: 50).11 Alleen voor fluoxetine lijkt dit risico zeer klein tot afwezig.16 Ook is er meer risico op agressie bij jongeren tijdens het gebruik van antidepressiva. Bij jongeren tot 18 jaar dient men terughoudend te zijn met het voorschrijven van antidepressiva. Het advies is om deze groep door te verwijzen naar een kinder- en jeugdpsychiater.

Therapeutisch effect

Wanneer is een therapeutisch effect te verwachten?

Antidepressiva laten verbetering zien die soms al na 1-2 weken kan worden vastgesteld.18 Hoe die verbetering eruitziet, verschilt per patiënt en is afhankelijk van de symptomen bij aanvang. Evalueer altijd volgens een vast schema, bijvoorbeeld: 1 week na het starten – eventueel telefonisch – en na 2, 4 en 6 weken. In verband met het kleine risico op toegenomen suïcidaliteit wordt bij jongvolwassenen tot 25 jaar geadviseerd om gedurende de eerste maand wekelijks af te spreken.

Overweeg het gebruik van korte vragenlijsten zoals PHQ-9 of (Q)IDS-SR om het beloop te monitoren. Bij twijfel over de toepassing van zelfinvullijsten, bijvoorbeeld bij een patiënt met psychotische depressie, kan een vragenlijst door een behandelaar worden afgenomen (HDRS, MADRS of (Q)IDS-C; zie ook www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/meetinstrumenten).

Bij langdurige depressie wordt aangeraden het therapeutisch effect langer af te wachten, tot 8 weken nadat de patiënt met het antidepressivum is begonnen.

Wat als er geen of onvoldoende effect is?

Conceptualisatie en instandhoudende factoren

Overweeg bij onvoldoende effect altijd of de indicatie voor antidepressiva wel juist was. Ga ook na of er instandhoudende factoren zijn, zoals comorbiditeit, ongunstige sociale omstandigheden, gebrek aan motivatie of therapieontrouw, en of psychologische behandeling nodig is.

Dosis verhogen

Het is na optimalisatie van de dosering vanaf het begin van de behandeling niet zinvol om later alsnog hoger te doseren.19,20 Bij therapieresistente depressie kan de dosering eventueel verhoogd worden, mits het verwachte effect is afgewogen tegen de bijwerkingen.

Wisselen van antidepressivum

Als het eerste antidepressivum niet effectief was, is er nog een reële kans op remissie bij een tweede antidepressivum. Als ook het tweede antidepressivum ineffectief is, worden de remissiepercentages van vervolgstappen lager.21 Momenteel is er geen harde aanbeveling voor de vervolgstappen die moeten plaatsvinden. Er is op theoretische gronden een voorkeur voor een wisseling van klasse antidepressiva.22 De huidige multidisciplinaire richtlijn ‘Depressie’ adviseert een algoritme waarin na een SSRI wordt overgestapt op een SNRI of TCA; na lithiumadditie bij een TCA wordt overgestapt op een irreversibele monoamine-oxidase(MAO)-remmer of elektroconvulsietherapie (ECT).8

De snelheid waarmee van antidepressivum wordt gewisseld kan hoger liggen dan wat nu gebruikelijk is. Non-respons na 4-6 weken is een goede voorspeller van algehele non-respons op een antidepressivum.18 Geen enkele verbetering na 4 weken (dat wil zeggen: < 25% vermindering op een ernstschaal) zou al een indicatie voor een wissel kunnen zijn.8 Als er na 4 weken een partiële respons is (dat wil zeggen: 25-50% vermindering op een ernstschaal), kan de behandeling 2-3 weken worden voortgezet en dan opnieuw worden geëvalueerd. Praktische maar behoudende adviezen voor het wisselen van antidepressiva zijn te vinden op de website www.psychiatrienet.nl/switchtabel/show?id=SwitchAntidepressants. Indien noodzakelijk kunnen wisselingen sneller plaatsvinden dan beschreven op deze website.

Augmentatie- en combinatiebehandelingen

Augmentatie gaat over het toevoegen van een middel dat van zichzelf geen sterk antidepressief effect heeft, zoals antipsychotica, liothyronine (T3) en lithium. Vooruitlopend op een herziening van de multidisciplinaire richtlijn uit 2013 suggereren wij om eerder te beginnen met augmentatie-behandelingen, vooral bij patiënten die onvoldoende reageren op 2 of meer behandelingen met antidepressiva.

In een netwerk-meta-analyse van augmentatiestrategieën waarin literatuur tot 2013 is opgenomen, was augmentatie met atypische antipsychotica effectiever dan augmentatie met lithium of T3.23 De augmentatie met atypische antipsychotica en lithium werden het minst goed verdragen. In een groot gerandomiseerd onderzoek bleek augmentatie met aripiprazol effectiever dan wisselen naar bupropion of een combinatiebehandeling met bupropion.24 Er is nog weinig bekend over de duur van augmentatie en de nadelen van atypische antipsychotica op de lange termijn, zoals mogelijke metabole ontregeling en gewichtsverandering.

Antidepressiva combineren

We spreken van combinatiebehandeling als de patiënt twee antidepressiva tegelijk krijgt die ieder op zich al potentieel effectief zijn. De combinatie van sommige antidepressiva, zoals venlafaxine met mirtazapine, kan op theoretische gronden – farmacodynamisch gezien – een synergetisch effect hebben. Uit een meta-analyse blijkt dat de effectiviteit van combinatiebehandeling ten opzichte van voortgezette of afgewisselde monotherapie laag is (effectgrootte: 0,29).25

Esketamine

De combinatie van een antidepressivum met esketamine (intraveneus of intranasaal) is onderzocht bij patiënten die ten minste 2 mislukte behandelingen met SSRI’s of SNRI’s achter de rug hadden (esketamine intranasaal) en bij ernstig therapieresistente patiënten (esketamine intraveneus).26 Het effect bij orale toediening van esketamine wordt onderzocht, maar bij deze wijze van toediening is de biologische beschikbaarheid beduidend lager.26 Omdat esketamine een NMDA-antagonist is die soms een snelle verbetering van stemming geeft, is dit een potentieel interessante behandeloptie voor centra die zijn gespecialiseerd in de behandeling van patiënten met een therapieresistentie depressie. Esketamine is nog niet opgenomen in de huidige richtlijnen.

Gebruik een algoritme

Het voorschrijven van antidepressiva volgens een vast algoritme leidt tot betere uitkomsten en is noodzakelijk om onnodig gebruik te voorkómen; hiertoe behoort ook langdurige voortzetting van het gebruik terwijl het middel onvoldoende effect heeft.27 Vooruitlopend op een herziening van de multidisciplinaire richtlijn ‘Depressie’ stellen wij in figuur 1 en 2 een algoritme voor waarin eerder in het behandelproces plaats is voor augmentatiestrategieën.

Figuur 1
Algemene aanpak wanneer de patiënt begint met een antidepressivum
Figuur 1 | Algemene aanpak wanneer de patiënt begint met een antidepressivum
Figuur 2
Behandelalgoritme voor de behandeling met een antidepressivum
Figuur 2 | Behandelalgoritme voor de behandeling met een antidepressivum
Het doel van de farmacologische behandeling voor depressie is het bereiken van remissie, dat wil zeggen: een score op een depressiemeetschaal beneden vastgestelde afkapwaarden, bijvoorbeeld HDRS ≤ 7, MADRS ≤ 7 of IDS-C/SR ≤ 13. Non-respons (< 25% verbetering ten opzichte van begin behandeling), partiële respons (25-50% verbetering) en een respons (≥ 50% verbetering) zonder remissie zijn in principe redenen om na 4-6 weken een vervolgstap in het algoritme te overwegen. Gedurende het gehele traject is het te overwegen om een evidencebased vorm van psychotherapie toe te voegen. Een stap kan overgeslagen worden, mits daar goede argumenten voor zijn.SSRI = serotonine-heropnameremmer; SNRI = serotonine-noradrenaline-heropnameremmer; TCA = tricyclisch antidepressivum; ECT = elektroconvulsieve therapie; TRD = therapieresistente depressie.

Wanneer stoppen, en hoe?

Hoe lang moet effectieve medicatie worden voortgezet?

Het is onbekend hoe lang de patiënt precies moet doorgaan met een antidepressivum nadat remissie is bereikt. Doorgaan met het antidepressivum halveert het recidiefrisico.28 Als de depressie in remissie is, wordt aangeraden om het antidepressivum in dezelfde dosering minimaal 6-12 maanden te continueren (na de eerste episode van depressie), of minimaal een jaar (na twee of meer episodes). Bij langdurig gebruik is het belangrijk dat de arts en de patiënt actief in hun agenda zetten dat zij het gebruik jaarlijks bespreken.29 Voor deze aanbevelingen is weinig wetenschappelijke onderbouwing.30 In het Nederlandse OPERA-project staat momenteel deze onderzoeksvraag centraal (www.opera-project.nl).

Hoe moeten antidepressiva worden afgebouwd?

Bij 30-55% van de patiënten die hun antidepressivum willen afbouwen lukt dit niet zonder problemen. Vooral bij lagere doseringen – dat wil zeggen: onder de MED – kunnen patiënten onttrekkingsverschijnselen krijgen die soms lijken op een terugval van depressie. Het Engelse acroniem FINISH kan helpen om de belangrijkste onttrekkingsverschijnselen van SSRI’s en SNRI’s te onthouden: Flu-like symptoms, Insomnia, Nausea, Imbalance, Sensory disturbances, Hyperarousal.31 Deze afbouwproblemen kunnen bij alle antidepressiva ontstaan, maar vooral bij de veelgebruikte antidepressiva paroxetine en venlafaxine. Acuut stoppen met een antidepressivum is daarom niet aan te raden.

In het NTvG is recentelijk besproken hoe te handelen bij het afbouwen van SSRI’s en SNRI’s, met praktische handvatten voor het afbouwen.32 Dat staat ook beschreven in het vrijelijk beschikbare, multidisciplinair document ‘Afbouwen SSRI’s en SNRI’s’. Het onderwerp afbouwen en stoppen met antidepressiva is belangrijk om periodiek te bespreken tussen patiënt en arts. Een standaardtekst om dit gesprek te plannen en te initiëren staat in tabel 3.

Tabel 3
Standaardtekst voor een adviesbrief naar de huisarts bij het afsluiten van de behandeling door de psychiater
Tabel 3 | Standaardtekst voor een adviesbrief naar de huisarts bij het afsluiten van de behandeling door de psychiater

Aanbevelingen bij langdurig gebruik van antidepressiva

Er zijn verschillende verklaringen waarom antidepressiva langdurig gebruikt worden, zoals herhaalde terugval of een risico hierop. Daarnaast kunnen onttrekkingsverschijnselen of de angst voor deze verschijnselen het stoppen bemoeilijken. Ook op langere termijn is het belangrijk om alert te blijven op bestaande en nieuwe bijwerkingen, zoals gewichtstoename of hyponatriëmie. Antidepressiva verhogen de mortaliteit niet, maar de arts en de patiënt zouden in ieder geval het gebruik van antidepressiva jaarlijks moeten evalueren.

Beschouwing

Meestal is het voor patiënten een grote stap om bij een depressie antidepressiva te gaan gebruiken. Alleen met goede informatie en een open gesprek kunnen patiënten, samen met hun behandelaar en mensen uit hun omgeving, de juiste beslissing nemen. Voor antidepressiva geldt, net als bij andere geneesmiddelen: gebruik ze rationeel en goed, en stop wanneer dat mogelijk is.

Literatuur
  1. Vinkers CH, Vis R. Even slikken. Amsterdam: Prometheus; 2018.

  2. Kirsch I, Deacon BJ, Huedo-Medina TB, Scoboria A, Moore TJ, Johnson BT. Initial severity and antidepressant benefits: a meta-analysis of data submitted to the Food and Drug Administration. PLoS Med. 2008;5:e45. doi:10.1371/journal.pmed.0050045. Medline

  3. Arroll B, Macgillivray S, Ogston S, et al. Efficacy and tolerability of tricyclic antidepressants and SSRIs compared with placebo for treatment of depression in primary care: a meta-analysis. Ann Fam Med. 2005;3:449-56. doi:10.1370/afm.349. Medline

  4. Leucht S, Hierl S, Kissling W, Dold M, Davis JM. Putting the efficacy of psychiatric and general medicine medication into perspective: review of meta-analyses. Br J Psychiatry. 2012;200:97-106. doi:10.1192/bjp.bp.111.096594. Medline

  5. Von Wolff A, Hölzel LP, Westphal A, Härter M, Kriston L. Selective serotonin reuptake inhibitors and tricyclic antidepressants in the acute treatment of chronic depression and dysthymia: a systematic review and meta-analysis. J Affect Disord. 2013;144:7-15. doi:10.1016/j.jad.2012.06.007. Medline

  6. Cipriani A, Furukawa TA, Salanti G, et al. Comparative efficacy and acceptability of 21 antidepressant drugs for the acute treatment of adults with major depressive disorder: a systematic review and network meta-analysis. Lancet. 2018;391:1357-66. doi:10.1016/S0140-6736(17)32802-7. Medline

  7. Cipriani A, Zhou X, Del Giovane C, et al. Comparative efficacy and tolerability of antidepressants for major depressive disorder in children and adolescents: a network meta-analysis. Lancet. 2016;388:881-90. doi:10.1016/S0140-6736(16)30385-3. Medline

  8. Multidisciplinaire richtlijn depressie (3e revisie, 2013). Utrecht: Trimbos-instituut; 2013.

  9. Furukawa TA, Salanti G, Cowen PJ, Leucht S, Cipriani A. No benefit from flexible titration above minimum licensed dose in prescribing antidepressants for major depression: systematic review. Acta Psychiatr Scand. 2020;141:401-9. doi:10.1111/acps.13145. Medline

  10. Rosenblat JD, Lee Y, McIntyre RS. Does pharmacogenomic testing improve clinical outcomes for major depressive disorder? A systematic review of clinical trials and cost-effectiveness studies. J Clin Psychiatry. 2017;78:720-9. doi:10.4088/JCP.15r10583. Medline

  11. Vis R, Hassink JJ, Vinkers CH. Tricyclische antidepressiva en plasmaspiegels bij depressie: een praktische leidraad. Tijdschr Psychiatr. 2013;55:695-705 Medline.

  12. Bushnell GA, Stürmer T, Gaynes BN, Pate V, Miller M. Simultaneous Antidepressant and Benzodiazepine New Use and Subsequent Long-term Benzodiazepine Use in Adults With Depression, United States, 2001-2014. JAMA Psychiatry. 2017;74:747-55. doi:10.1001/jamapsychiatry.2017.1273. Medline

  13. Cuijpers P, Noma H, Karyotaki E, Vinkers CH, Cipriani A, Furukawa TA. A network meta-analysis of the effects of psychotherapies, pharmacotherapies and their combination in the treatment of adult depression. World Psychiatry. 2020;19:92-107. doi:10.1002/wps.20701. Medline

  14. Dunlop BW, LoParo D, Kinkead B, et al. Benefits of sequentially adding cognitive-behavioral therapy or antidepressant medication for adults with nonremitting depression. Am J Psychiatry. 2019;176:275-86. doi:10.1176/appi.ajp.2018.18091075. Medline

  15. Cleare A, Pariante CM, Young AH, et al; Members of the Consensus Meeting. Evidence-based guidelines for treating depressive disorders with antidepressants: a revision of the 2008 British Association for Psychopharmacology guidelines. J Psychopharmacol. 2015;29:459-525. doi:10.1177/0269881115581093. Medline

  16. Stone M, Laughren T, Jones ML, et al. Risk of suicidality in clinical trials of antidepressants in adults: analysis of proprietary data submitted to US Food and Drug Administration. BMJ. 2009;339:b2880. doi:10.1136/bmj.b2880. Medline

  17. Sharma T, Guski LS, Freund N, Gøtzsche PC. Suicidality and aggression during antidepressant treatment: systematic review and meta-analyses based on clinical study reports. BMJ. 2016;352:i65. doi:10.1136/bmj.i65. Medline

  18. Szegedi A, Jansen WT, van Willigenburg AP, van der Meulen E, Stassen HH, Thase ME. Early improvement in the first 2 weeks as a predictor of treatment outcome in patients with major depressive disorder: a meta-analysis including 6562 patients. J Clin Psychiatry. 2009;70:344-53. doi:10.4088/JCP.07m03780. Medline

  19. Dold M, Bartova L, Rupprecht R, Kasper S. Dose escalation of antidepressants in unipolar depression: a meta-analysis of double-blind, randomized controlled trials. Psychother Psychosom. 2017;86:283-91. doi:10.1159/000477770. Medline

  20. Jakubovski E, Varigonda AL, Freemantle N, Taylor MJ, Bloch MH. Systematic review and meta-analysis: dose-response relationship of selective serotonin reuptake inhibitors in major depressive disorder. Am J Psychiatry. 2016;173:174-83. doi:10.1176/appi.ajp.2015.15030331. Medline

  21. Rush AJ, Trivedi MH, Wisniewski SR, et al. Acute and longer-term outcomes in depressed outpatients requiring one or several treatment steps: a STAR*D report. Am J Psychiatry. 2006;163:1905-17. doi:10.1176/ajp.2006.163.11.1905. Medline

  22. Boyce P, Hopwood M, Morris G, et al. Switching antidepressants in the treatment of major depression: When, how and what to switch to? J Affect Disord. 2020;261:160-3. doi:10.1016/j.jad.2019.09.082. Medline

  23. Zhou X, Ravindran AV, Qin B, et al. Comparative efficacy, acceptability, and tolerability of augmentation agents in treatment-resistant depression: systematic review and network meta-analysis. J Clin Psychiatry. 2015;76:e487-98. doi:10.4088/JCP.14r09204. Medline

  24. Mohamed S, Johnson GR, Chen P, et al; and the VAST-D Investigators. Effect of antidepressant switching vs augmentation on remission among patients with major depressive disorder unresponsive to antidepressant treatment: the VAST-D randomized clinical trial. JAMA. 2017;318:132-45. doi:10.1001/jama.2017.8036. Medline

  25. Henssler J, Bschor T, Baethge C. Combining antidepressants in acute treatment of depression: a meta-analysis of 38 studies including 4511 patients. Can J Psychiatry. 2016;61:29-43. doi:10.1177/0706743715620411. Medline

  26. McIntyre RS, Carvalho IP, Lui LMW, et al. The effect of intravenous, intranasal, and oral ketamine in mood disorders: A meta-analysis. J Affect Disord. 2020;276:576-84. doi:10.1016/j.jad.2020.06.050. Medline

  27. Bauer M, Pfennig A, Linden M, Smolka MN, Neu P, Adli M. Efficacy of an algorithm-guided treatment compared with treatment as usual: a randomized, controlled study of inpatients with depression. J Clin Psychopharmacol. 2009;29:327-33. doi:10.1097/JCP.0b013e3181ac4839. Medline

  28. Geddes JR, Carney SM, Davies C, et al. Relapse prevention with antidepressant drug treatment in depressive disorders: a systematic review. Lancet. 2003;361:653-61. doi:10.1016/S0140-6736(03)12599-8. Medline

  29. Bosman RC,.Huijbregts KM, Verhaak PF, et al. Long-term antidepressant use: a qualitative study on perspectives of patients and GPs in primary care. Br J Gen Pract. 2016;66:e708-19. Medlinedoi:10.3399/bjgp16X686641

  30. Machmutow K, Meister R, Jansen A, et al. Comparative effectiveness of continuation and maintenance treatments for persistent depressive disorder in adults. Cochrane Database Syst Rev. 2019;(5):CD012855. doi:10.1002/14651858.CD012855.pub2. Medline

  31. Vlaminck JJ, van Vliet IM, Zitman FG. Onttrekkingsverschijnselen van antidepressiva. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:698-701 Medline.

  32. Ruhe HG, Horikx A, van Avendonck MJP, et al. Het afbouwen van SSRI’s en SNRI’s. Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:D4004.

Auteursinformatie

Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam; afd. Psychiatrie: prof.dr.mr. C.H. Vinkers, psychiater (tevens: afd. Anatomie en Neurowetenschappen en Academische Werkplaats Depressie, GGZ inGeest, Amsterdam); afd. Huisartsgeneeskunde: dr. O.R. Maarsingh, huisarts, senior onderzoeker en epidemioloog. St. Antonius Ziekenhuis Utrecht, afd. Psychiatrie, Utrecht: drs. L.E. De Wit, psychiater en klinisch farmacoloog in opleiding. Radboudumc, Nijmegen, afd. Eerstelijnsgeneeskunde: dr. S.A. Ligthart, huisarts; afd. Psychiatrie: dr. H.G. Ruhé, psychiater (tevens Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, Nijmegen).

Contact C.H. Vinkers (c.vinkers@amsterdamumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: er zijn mogelijke belangen gemeld bij dit artikel. ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Christiaan Vinkers
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
10 vragen over
Farmacotherapie
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Drie belangrijke aspecten mis ik in dit overigens heel goede artikel. In de eerste plaats bij de bijwerkingen staat niet vermeld de toename van heupfracturen bij gebruik van SSRI’S. Wat betreft de effecten van serotonine op het bot mag ik u wijzen op het artikel van Rosen e.a in Nature(1) en  op het artikel van Warden(2) , reden voor de EMA om te waarschuwen.

Evenmin wordt besproken het ontstaan van bloedingen, gepubliceerd in de Nederlandse literatuur door  Abdelmalik en uw co-auteur  Hans Ruhe (3),  via genotypering.

In de derde plaats de invloed van SSRI’s op de ongeborene in de zwangerschap.
Ten aanzien van het serotonine in de zwangerschap en eventuele deficiëntie’s daaraan is de waarneming van Heusschen (4)e.a. interessant. Zij vonden onder 196 gevallen van kinderen geboren na een maagverkleining, vooral een  Roux-Y Gastric Bypass (RYGB) , van de moeder,  5 gevallen van klompvoeten en ook een geval van anus-atresie en syndactylie en een congenitale hydrocefalus , deze laatste waarschijnlijk berustend op een bloeding in de germinale laag voor de geboorte.
Het is goed mogelijk dat er bij deze moeders na de bariatrische ingreep een serotonine deficiëntie is ontstaan door de ingreep, het duodenum wordt immers buiten werking gesteld. Het serotonine gehalte van deze 196 moeders is niet bepaald. In een ander geval van een moeder met een RYGB in de anamnese  werd dit wel bepaald en zij bleek een extreem laag serotonine gehalte te hebben door de ingreep, zie haar baby pat.A beschreven in dit tijdschrift (D266).   
Dezelfde soort congenitale afwijkingen als nu gezien bij deze 196 moeders zijn ook beschreven na gebruik van SSRI’s, zoals gepubliceerd door Eurocat.(5)
Verlaging van serotonine in de cel , zoals zowel bij SSRI’s gebruik als na een RYGB,  zou dus gevolgen kunnen hebben voor het bot (osteoporose en fracturen)  en voorts ook congenitale afwijkingen aan het bot , en  het darmkanaal en ook bloedingen? Het serotonine heeft vele geheimen.

1.            Rosen CJ. Breaking into Bone Biology:serotonin's secrets. Nature Medicine. 2009;15:145-6.

2.            Warden S, Robling A, Sanders M, Bliziotes M, Turner C. Inhibition of the Serotonin ( 5-Hydroxytryptamine) Transporter Reduces Bone Accrual during Growth. Endocrinology. 2005;146:685-93.

3.            Abdelmalik N, Ruhe HG, Barwari K, van den Dool EJ, Meijers JCM, Middeldorp S, et al. Het effect van de selectieve serotonine heropnameremmer paroxetine op de bloedplaatjesfunctie wordt beinvloed door een SLCA4-serotoninetransporter-polymorfisme. Nederlands Tijdschrift voor Hematologie. 2009;6(6):211-9.

4.            Heusschen L, Krabbendam I, VanderVelde D, LN, Aarts E, Merien A, Emous M, et al. A matter of Timing-Pregnancy After Baratric Surgery. Obesity Surgery. 2021;31:2072-9.

5.            Wemakor A, Casson K, Garne E, Bakker M, Addor MC, Arriola L, et al. Selective serotonin reuptake inhibitor antidepressant use in first trimester pregnancy and risk of specific congenital anomalies:a European register-based study. Eur J Epidemiol. 2015;DOI 10.1007/s10654-015-0065-y.

Janna Koppe, gepensioneerd neonatoloog

Geachte NTVG redactie,

De persoon die u heeft afgebeeld bij het artikel is volgens mijn ervaring niet iemand met een depressie, de traan is wel goed, maar voor de rest zo'n blozend iemand met een heldere blik lijkt mij verre van "depressed". Maar ala, wel een mooie foto.

met vriendelijke groet,

Janna Koppe, gepensioneerd neonatoloog

Wij danken collega Koppe voor haar gewaardeerde reactie en haar aandacht voor onaangename bijwerkingen van SSRIs. Haar blijvende betrokkenheid bij de geneeskunde in het algemeen en obstetrie in het bijzonder  geruime tijd na haar emeritaat is lovenswaardig. Helaas konden wij agv ruimtegebrek in het artikel niet uitgebreider ingaan op diverse en zeldzame bijwerkingen. De relatie tussen SSRI-gebruik en bloedingen is idd beschreven in het geciteerde artikel van Abdelmalik et al. (2009) alsmede de  effecten van serotonine(-depletie) op het bot in de geciteerde literatuur (Rosen 2009 en Warden et al. 2005). Tegelijkertijd betreft dit gelukkig laagfrequente bijwerkingen en ging het ons in het artikel vooral om handvatten bij het gebruik van antidepressiva voor de alledaagse praktijk te bieden. Ook de nuances rond het gebruik van SSRIs gedurende de zwangerschap (en lactatie) zijn wat ons betreft uiterst relevant, maar geen dagelijkse praktijk, waarvoor consultatie van een gespecialiseerde Psychiatrie-Obstetrie-Paediatrie poli heel verstandig kan zijn. Om het gebruik van SSRIs gedurende de zwangerschap (en lactatie) goed te bespreken zou een apart artikel gerechtvaardigd zijn. Overigens is er een uitstekende richtlijn SSRIs en zwangerschap  en lactatie (2012) die gezien de verschijningsdatum wellicht herzien zou moeten worden. De genoemde observatie bij moeders die eerder een maagverkleining hadden ondergaan en de mogelijke rol van een verlaagd intracellulair serotonine daarbij zou kunnen wijzen op een verder te verhelderen pathofysiologisch mechanisme. Inderdaad heeft serotonine nog vele geheimen.

namens de auteurs,

Eric Ruhé, psychiater en principal onderzoeker, Radboudumc

Geachte collega,

Dank voor uw reactie. Wat betreft uw lovende opmerking aan mijn adres over mijn leeftijd, op mijn 6e jaar heb ik leren lezen en schrijven en dat kan ik nog steeds. Wat betreft de richtlijn SSRI's en zwangerschap, die had ik inderdaad gelezen, maar niet als referentie opgevoerd omdat er niets in staat over aangeboren afwijkingen.
U gaat niet in  op de overeenkomst van het soort aangeboren afwijkingen bij gebruik van SSRI's  en de congenitale afwijkingen na een bariatrische ingreep bij de moeder. Serotonine deficiëntie is bekend na short bowel syndroom, zoals Joost Meijers ( Prof. in de Biochemie Sanquin) mij vertelde.
Het NTvG zag ,na een redactievergadering  in 2020, niets in een artikel over SSRI's en aangeboren afwijkingen, toen ik de redactie erover raadpleegde in 2020. Het betrof een artikel over 2 broertjes met ernstige bloedingen en microcephalie ontstaan in de zwangerschap waarin de moeder Paroxetine gebruikte en waarvan de vader beschuldigd en veroordeeld werd tot 3 jaar gevangenisstraf wegens het "Shaken Baby Syndroom".  Uiteraard is het niet de taak van het NTvG om een moreel oordeel te geven het is een wetenschappelijk tijdschrift. Maar het is wel wetenswaardig m.i. dat zoiets ernstigs kan voorkomen na gebruik van paroxetine in de zwangerschap.

Janna Koppe, gepensioneerd neonatoloog
 

 

Jan
Keppel Hesselink

Een mooie en boeiend artikel. Alleen raak ik hier wat door in de war:  U schrijft: "Gebruik van een antidepressivum leidt bij 35-50% van alle volwassen patiënten met een depressieve stoornis tot remissie (volledig herstel van depressie), tegenover 25-35% bij een placebo (‘number needed to treat’: 7).3"

In de referentie wordt gesproken van een NNT van 4 voor TCAs en van 6 voor SSUIs. En als er 35-50% remissie vertonen is dat 1 op de 2-3 patiënten. Terwijl op placebo 1 van de 3-4 patiënten een remissie doormaken. 

Ik begrijp dat een totale remissie niet geheel identiek is met 50% verbetering ten opzichte van baseline, maar ik kan de NNT van 7 toch niet zo makkelijk begrijpen vanuit de gegeven percentages.

Jan Keppel Hesselink, pijnarts, Instituut Neuropathische Pijn