Behandeling van stabiele angina pectoris moet beter

Opinie
Renée B.A. van den Brink
Hans A. Verheul
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2021;165:D5540
Abstract
Download PDF

De behandeling van stabiele angina pectoris is primair medicamenteus. Bij de meeste patiënten heeft dotteren weinig zin. Maar zolang die boodschap niet door de hele zorgketen wordt uitgedragen, blijven patiënten shoppen.

Samenvatting

De ziektelast van kransvatlijden is hoger dan van enige andere aandoening en de zorgkosten bedragen circa 2,3 miljard per jaar. Cardiovasculair risicomanagement (CVRM) verlaagt de sterfte en voorkomt hartinfarcten bij stabiele angina pectoris (AP). Bij patiënten met stabiele AP zonder hoofdstamstenose of hartfalen verlaagt percutane coronaire interventie (PCI) de sterfteniet. PCI voorkomt geen hartinfarcten en het effect ervan op AP staat ter discussie. Verbetering van de behandeling zal vooral moeten worden gehaald uit meer intensief CVRM en gerichte anti-angineuze medicatie. Een PCI heeft alleen zin als optimale medicamenteuze therapie (OMT) niet volstaat. Heldere communicatie en taakverdeling tussen 1e en 2e lijn in de vorm van netwerkgeneeskunde is noodzakelijk. Daarbij zou gebruik gemaakt moeten worden van één multidisciplinaire richtlijn CVRM, van de ‘Landelijke transmurale afspraak stabiele angina pectoris’, en van eenduidige kwaliteitsindicatoren. Financiering van het behandeltraject voor stabiele AP zou een integrale benadering moeten bevorderen.

artikel

Kransvatlijden veroorzaakt in Nederland een hogere ziektelast dan enige andere aandoening, en ook meer dan bijvoorbeeld dementie en artrose samen. De zorgkosten van kransvatlijden – acute coronaire syndromen en chronische klachten als stabiele angina pectoris (AP) – bedroegen in 2017 zo’n 2,3 miljard per jaar.1 Verlaging van deze hoge kosten en van de hoge ziektelast van kransvatlijden moet vooral worden gezocht in een verbetering van de behandeling van de patiënt met chronisch kransvatlijden.

Nederland telde in 2019 naar schatting ruim 773.000 patiënten met chronisch kransvatlijden. Van hen had 55% stabiele AP (421.800). De incidentie van stabiele AP neemt door de vergrijzing geleidelijk toe; in 2019 waren er 29.900 nieuw gediagnosticeerde patiënten met AP.1

Stabiele AP treedt niet alleen op bij een significante epicardiale coronairstenose. De oorzaak kan ook liggen in epicardiale vaatspasmen, microvasculaire disfunctie of een combinatie van voorgaande mechanismen. Bij coronairangiografie wegens AP wordt slechts bij circa 2 op de 3 mannen en 1 op de 3 vrouwen een significante epicardiale coronairstenose aangetoond.2 Om die reden bracht de werkgroep Gender van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) in de zomer van 2020 een leidraad uit om patiënten zonder obstructief kransvatlijden – vaak vrouwen met ‘schone’ kransvaten – te herkennen en te behandelen.2

De optimale behandeling

Wat de optimale anti-angineuze behandeling is, hangt af van de oorzaak van AP. Volgens de richtlijnen van de European Society of Cardiology is de behandeling van stabiele AP bij patiënten met een goede linkerventrikelfunctie en zonder hoofdstamstenose primair medicamenteus.3 Optimale medicamenteuze therapie (OMT) omvat cardiovasculair risicomanagement (CVRM) – een combinatie van leefstijladviezen en medicamenteuze behandeling van aanwezige cardiovasculaire risicofactoren – en specifieke anti-angineuze therapie. Die laatste omvat dan vooral bètablokkers, calciumantagonisten en langwerkend nitraten. Van CVRM is bekend dat het de cardiovasculaire sterfte en cardiovasculaire complicaties verlaagt (tabel 1).3

Tabel 1
De elementen van cardiovasculair risicomanagement
Cardiovasculair risicomanagement (CVRM) verlaagt de cardiovasculaire sterfte en cardiovasculaire complicaties bij chronisch kransvatlijden door een combinatie van leefstijladviezen en medicamenteuze behandeling van aanwezige cardiovasculaire risicofactoren
Tabel 1 | De elementen van cardiovasculair risicomanagement | Cardiovasculair risicomanagement (CVRM) verlaagt de cardiovasculaire sterfte en cardiovasculaire complicaties bij chronisch kransvatlijden door een combinatie van leefstijladviezen en medicamenteuze behandeling van aanwezige cardiovasculaire risicofactoren

Er zijn geen aanwijzingen dat een percutane coronaire interventie (PCI) toegevoegde waarde heeft bij patiënten met stabiele AP die géén hartfalen of significante stenose van de hoofdstam van de linker kransslagader hebben. Wel hebben grote gerandomiseerde onderzoeken waarin ‘OMT plus PCI’ werd vergeleken met ‘alleen OMT’ (COURAGE, ISCHEMIA en FAME II-trial) aangetoond dat een PCI de ‘harde eindpunten’ sterfte en hartinfarct niet verlaagt (tabel 2).4-6

Tabel 2
Overzicht van 3 RCT’s naar het effect van optimale medicamenteuze therapie met of zonder percutane coronaire interventie
Tabel 2 | Overzicht van 3 RCT’s naar het effect van optimale medicamenteuze therapie met of zonder percutane coronaire interventie

Doordat coronairangiografie in principe ongeblindeerd is, is het effect van PCI op de ‘zachte eindpunten’ AP-klachten en urgente revascularisaties niet goed af te leiden uit de genoemde gerandomiseerde onderzoeken. Wel laten deze en andere onderzoeken zien dat een hartcatheterisatie vaak een geruststellend effect heeft; alleen al de mededeling na afloop dat het kransvat voldoende bloed doorliet, had bij patiënten in de DEFER- en FAME II-trial een spectaculaire afname van AP-klachten tot gevolg,6,7 zonder aanpassing van de medicatie. Anderzijds bleek, bij patienten met een significante coronairstenose, toewijzing aan de onderzoeksgroep ‘medicatie zonder PCI’ bij patiënten of dokters zo veel stress te kunnen veroorzaken, dat dit uiteindelijk tot een ‘urgente revascularisatie’ leidde.6,7

Pas 40 jaar na de eerste PCI werd PCI plus OMT voor de eerste (en enige) keer vergeleken met een ‘sham’-procedure plus OMT. Een opvallende bevinding uit dit onderzoek – de ORBITA-trial, bij patiënten met stabiele AP en 1-vatslijden met een anatomisch en functioneel significante stenose – was dat de helft van de patiënten AP-klachten hield, of er nu wel of geen PCI was verricht.8

De praktijk in Nederland

Het is duidelijk dat patiënten vaak hoge verwachtingen koesteren van een dotterbehandeling. Tegelijkertijd blijkt dotteren van een stenose bij lang niet alle patiënten de klachten te doen verdwijnen. Het lost bovendien het onderliggende probleem – de progressie van atherosclerose – niet op. Alleen medicamenteuze behandeling kan dat.

Toch worden in Nederland jaarlijks naar schatting 15.000-20.000 patiënten met stabiele AP gedotterd, en bleek in 2012 dat slechts 1 op de 4 patiënten met stabiele AP in de 4 maanden voorafgaand aan een PCI OMT krijgt.9 In 2016 riepen enkele interventiecardiologen op om bij stabiele AP minder PCI’s te verrichten en vóór een PCI de klinische kwaliteitsindicatoren ‘Aanwezigheid en ernst van AP klachten’, ‘OMT’ en de ‘Indicatie voor PCI’ te registreren en verantwoorden.10 Het aantal PCI’s is sindsdien echter niet gedaald. Om allerlei redenen lijken de deeltrajecten in de zorgketen – huisarts, verwijzend cardioloog, interventie-cardioloog – niet goed op elkaar aan te sluiten, met als gevolg dit onvolkomen resultaat.

Om te onderzoeken wat het ideale zorgproces is voor patiënten met AP, loopt momenteel in 3 regio’s het NVVC-Connect-project ‘Pijn op de borst’. Doel van dit project is een betere samenwerking en een transparante taakverdeling tussen huisarts en cardioloog in de zorg voor patiënten met AP. Leidend hierbij zijn de ‘Multidisciplinaire richtlijn CVRM’ (2019) en de ‘Landelijke transmurale afspraak stabiele angina pectoris’, in 2020 opgesteld door de NVVC, NHG en Harteraad.

Daarnaast zou de patiënt al aan het begin van het zorgtraject uitgelegd moeten krijgen dat het dotteren van een stenose het onderliggende probleem niet oplost en de klachten vaak ook niet doet verdwijnen. Als dit niet duidelijk is, zullen veel patiënten ‘shoppen’ tot ze de gewenste PCI hebben gekregen.

Conclusie

Chronisch kransvatlijden treft een groot aantal mensen en kan leiden tot een belangrijk verlies aan levenskwaliteit. Verbetering van de behandeling zal vooral moeten worden gehaald uit intensieve aanpak van risicofactoren voor atherosclerose en een gerichtere behandeling van angina pectoris met optimale medicamenteuze therapie. Alleen als OMT niet volstaat, kan een percutane coronaire interventie uitgevoerd worden. In een beleid zonder integratie van OMT en PCI op basis van eenduidige en gezamenlijk toegepaste kwaliteitsindicatoren, staat de toegevoegde waarde van PCI bij de behandeling van patiënten met stabiele AP ter discussie.

De patiënt heeft baat bij zo’n beter geïntegreerd zorgtraject met sturing op een evidencebased behandeling en met sturing op het resultaat op de langere termijn.

Literatuur
  1. Volksgezondheidenzorg.info. Coronaire hartziekten, geraadpleegd op 14 januari 2021.

  2. Pijn op de borst zonder obstructief coronairlijden. NVVC Leidraad. NVVC, Werkgroep Gender; 1 juni 2020.

  3. Knuuti J, Wijns W, Saraste A, et al. ESC Scientific Document Group. 2019 ESC Guidelines for the diagnosis and management of chronic coronary syndromes. Eur Heart J. 2020;41:407-77. doi:10.1093/eurheartj/ehz425. Medline

  4. Boden WE, O’Rourke RA, Teo KK, et al. COURAGE Trial Research Group. Optimal medical therapy with or without PCI for stable coronary disease. N Engl J Med. 2007;356:1503-16. doi:10.1056/NEJMoa070829. Medline

  5. Maron DJ, Hochman JS, Reynolds HR, et al. ISCHEMIA Research Group. Initial invasive or conservative strategy for stable coronary disease. N Engl J Med. 2020;382:1395-407. doi:10.1056/NEJMoa1915922. Medline

  6. De Bruyne B, Pijls NH, Kalesan B, et al. FAME 2 Trial Investigators. Fractional flow reserve-guided PCI versus medical therapy in stable coronary disease. N Engl J Med. 2012;367:991-1001. doi:10.1056/NEJMoa1205361. Medline

  7. Bech GJW, De Bruyne B, Pijls NHJ, et al. Fractional flow reserve to determine the appropriateness of angioplasty in moderate coronary stenosis: a randomized trial. Circulation. 2001;103:2928-34. doi:10.1161/01.CIR.103.24.2928. Medline

  8. Al-Lamee R, Thompson D, Dehbi D-H. Percutaneous coronary intervention in stable angina (ORBITA): a double-blind, randomised controlled trial. Lancet 2018;391:31-40. doi:10.1016/S0140-6736(17)32714-9.Medline

  9. Zorginstituut Nederland. Zinnige Zorg verbetersignalement ‘Pijn op de borst’.

  10. Ottervanger JP, Zijlstra F. Niet altijd dotteren bij stabiele angina pectoris. Ned Tijdschr Geneeskd. 2016;160:D3.

Auteursinformatie

Amsterdam UMC, locatie AMC, afd. Cardiologie, Amsterdam: dr. R.B.A. van den Brink, cardioloog.Flevoziekenhuis, afd. Cardiologie, Almere: dr. H.A. Verheul, cardioloog.

Contact R.B.A.van den Brink (r.b.vandenbrink@amsterdamumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Renée B.A. van den Brink ICMJE-formulier
Hans A. Verheul ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Huisartsgeneeskunde
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Het op zich begrijpelijke pleidooi van cardiologen bevat een ongerijmdheid waar de huisarts tegenaan loopt en waarvoor ook niet de oplossing wordt gegeven.  Er wordt gezegd dat evidence laat zien dat "Er geen aanwijzingen zijn dat een percutane coronaire interventie (PCI) toegevoegde waarde heeft" . Er wordt verder gesteld dat  "vanaf het begin van het zorgtraject uitgelegd moeten krijgen dat het dotteren van een stenose het onderliggende probleem niet oplost en de klachten vaak ook niet doet verdwijnen" en vol moet worden ingezet op OMT.  Vervolgens wordt gezegd "Alleen als OMT niet volstaat, kan een percutane coronaire interventie uitgevoerd worden." Dan resten toch de vragen wat is dan de defintie van "niet volstaat" en wat de toevoegende waarde is van uberhaupt een PCI uitvoeren als je eerder stelt dat het zinloos is. Dan zou ook moeten zeggen dat het geen optie is.

Han Mulder, huisarts

Wij danken collega Mulder voor zijn reactie.

Het is van belang voor optimale shared clinical decision making, dat de patiënt met chronische stabiele AP aan het begin van het behandelingstraject van zowel huisarts als cardioloog dezelfde informatie krijgt. De boodschap luidt: 

  1. AP wordt lang niet altijd veroorzaakt door een significante epicardiale coronairstenose, maar ook kan worden veroorzaakt door epicardiale vaatspasmen, microvasculaire disfunctie en vaak door een combinatie van voorgaande mechanismen.
  2. Met optimale medicamenteuze behandeling (OMT) behandelt men al deze oorzaken van AP en dit leidt tot afname van sterfte, myocardinfarct en angina pectoris.
  3. Als de patiënt ondanks OMT toch nog dermate veel AP houdt dat dit zijn levenskwaliteit vermindert, én bovendien sprake is van een significante epicardiale stenose, dan valt een PCI te overwegen. Wel is het belangrijk dat u met de patiënt bespreekt dat ook na PCI, de AP klachten kunnen persisteren.

Namens de auteurs,

Renée van den Brink, cardioloog, Amsterdam UMC, locatie AMC

Collega van den Brink en Verheul vergeten te vermelden dat niet allleen een PCI, maar ook bypass chirurgie geen meerwaarde hadden op klinische uitkomsten in onder andere de genoemde ISCHEMIA studie. 
Wel bleek er een effect op vermindering van angina pectoris klachten. Bij de keuze tussen medicamenteuze therapie of een revascularisatie is daarom een goed gesprek over de voors en tegens van alle 3 de opties van belang, inclusief bypass chirurgie.

Arnoud van 't Hof, cardioloog, MUMC+

Wij danken collega van 't Hof voor zijn reactie.

Het klopt dat in de ISCHEMIA trial (revascularisatie versus optimaal medicamenteuze therapie), de revascularisatie groep bestond uit 74% PCI en 26% CABG.

De opmerking dat in de ISCHEMIA trial revascularisatie wel een effect had op vermindering van de angina pectorisklachten (AP) moet echter genuanceerd worden. Het effect van revascularisatie op AP is in de ISCHEMIA trial niet goed te kwantificeren, aangezien de revascularisatie niet geblindeerd was en AP is een zacht eindpunt dat onderhevig is aan bias.

Namens de auteurs,

Renée van den Brink, cardioloog, Amsterdam UMC, locatie AMC