artikel
Meer dan honderdduizend mensen gaan jaarlijks naar hun huisarts met klachten die bij een diverticulitis passen. Een gewone ziekte dus waar de dokters heel veel van moeten weten, zou ik denken. Maar als ik de website van het Nederlands Huisartsengenootschap consulteer en de nieuwe standaard ‘Diverticulitis’ beter bekijk, zit het toch iets anders in elkaar. Er is in de eerste lijn nauwelijks onderzoek verricht naar de diagnostiek en het natuurlijk beloop van diverticulitis en de effectiviteit van therapeutische interventies. Eigenlijk weten de dokters dus niet hoe ze deze patiënten het beste kunnen behandelen en dat heeft geleid tot een onduidelijk en wisselend beleid. Dit gegeven was voor de huisartsen juist een stimulans om toch een standaard te maken. Voor een wetenschapper op het eerste gezicht een vreemde redenering, want hoe kun je een standaard maken als er nauwelijks kennisbronnen zijn om uit te putten? Maar voor een pragmaticus waarschijnlijk de enige logische stap, want die vermoedt wel dat die broodnodige kennis over zo’n frequente, gewone ziekte als diverticulitis er de komende jaren in Nederland niet gaat komen. ZonMw stopt niet alleen met het succesvolle agiko-programma, bedoeld om assistent-geneeskundigen op te leiden tot klinisch onderzoeker, maar ook verschillende andere fondsen voor toegepast klinisch onderzoek zijn afgesloten, bijvoorbeeld het programma voor ‘alledaagse ziekten’. En bij collectebusfondsen kun je met de gewone vragen nauwelijks terecht want die hebben een voorliefde voor sexy discovery-onderzoek dat zelden leidt tot veranderingen in de klinische praktijk. Het bedrijfsleven, de gedroomde subsidiepartner van onze overheid, ziet geen brood in een grootschalig cohortonderzoek van patiënten met diverticulitis. Uit dit soort onderzoek komen antwoorden op belangrijke diagnostische en prognostische vragen, maar die leiden zelden tot meer, eerder tot minder, diagnostiek en pillen. Zoals zo vaak weten we meer over de complicaties van ziekten dan over wie ze krijgen, over hoe we het beloop ervan kunnen beïnvloeden en hoe we die complicaties kunnen voorkomen. Dit leidt tot opmerkelijke uitspraken van chirurgen (Van der Wall et al., bl. 58) die verzuchten dat er meer onderzoek gedaan moet worden in de huisartsenpraktijk. Dit hoor je niet vaak uit de tweede lijn, maar ze hebben wel gelijk. Je kunt eigenlijk geen standaarden maken als er geen bewijs is en natuurlijk is de allerbelangrijkste vraag welke patiënt verwezen moet worden. Gebrek aan kennis leidt altijd tot meer diagnostiek – onnodige CT-scans in dit geval – en te dure en soms schadelijke zorg die behoorlijk in de papieren gaat lopen als het om veel patiënten gaat. Zorg moet kosteneffectief zijn. Helaas wordt dit argument niet gehanteerd als de subsidiedoelen worden vastgesteld, en het gevolg is dat we zo langzamerhand meer over bijzondere ziekten weten dan over de alledaagse.
Reacties