artikel
De vooruitgang in de beeldvormende technieken is een van de grote successen van de geneeskunde. Toen ik studeerde was de radioloog een nauwelijks zichtbare dokter. Iedere medisch specialist had zijn eigen lichtkast en de interpretatie van de beelden was relatief simpel. Ik herinner me nog altijd een comateuze patiënte die op de kop vastgebonden in een stoel hing en waarbij de artsen probeerden iets van de schade in haar brein te zien. Het vage pneumo-encefalogram onthulde weinig en het beeld was onvergelijkbaar met de haarscherpe plaatjes die nu worden gemaakt.
In dit nummer van het NTvG schetsen Willemink en collega’s (A7438) waar die verbetering in techniek toe gaat leiden. De stralingsdosis is nog steeds een rem op het gebruik van CT en je moet goede redenen hebben om een CT-scan aan te vragen. Maar straks kunnen die scans gemaakt worden met een stralingsdosis die die van de gewone röntgenfoto benadert. Het aantal aanvragen zal daardoor sterk toenemen: waarom een gewone thoraxfoto aanvragen als je ook dat veel mooiere plaatje kunt krijgen? Op een CT-scan zijn veel afwijkingen zichtbaar die je niet of minder goed op een gewone thoraxfoto ziet. Dat kan leiden tot snellere en betere diagnostiek.
Maar diezelfde scan laat vaak ook veel meer zien dan ons lief is. Van veel van die afwijkingen van het ‘normale’ kennen we de betekenis niet. Meestal zijn ze onschuldig en treden ze frequenter op naarmate we ouder worden. Dus probeert men onderscheid te maken tussen onschuldige en klinisch relevante afwijkingen die follow-up behoeven. Die laatsten zijn gevaarlijk, niet omdat ze levensbedreigend zijn, maar omdat ze veel extra onderzoek, fout-positieven en ongerustheid met zich meebrengen. Om onnodige en extra schade te voorkomen is het onvermijdelijk dat serieus werk wordt gemaakt van wetenschappelijk onderzoek naar de betekenis van nevenbevindingen. In het rapport ‘Nevenbevindingen bij diagnostiek in de patiëntenzorg’ vraagt de Gezondheidsraad professionals richtlijnen te ontwikkelen voor het omgaan met dergelijke bevindingen. Dat is lastig, want waarop moeten die richtlijnen gebaseerd worden? Bij screening zijn we goed bekend met het fenomeen van fout-positieven maar het lukt maar niet daar in de praktijk goed mee om te gaan. Als we technieken gaan toepassen die niet alleen onze klinische vragen beantwoorden, maar ook veel vragen oproepen, moeten we daar antwoorden op hebben.
Die kennis is ook handig als onze minister haar zin krijgt en ook in Nederland de ‘total bodyscan’ op commerciële basis aangeboden mag worden. De beroepsgroepen hebben hierin altijd negatief geadviseerd omdat er geen wetenschappelijk bewijs is over de meerwaarde. Maar onze minister laat zich verblinden door de magie van het beeld en het zand dat haar door slimme ondernemers in de ogen wordt gestrooid.
Reacties