Dames en Heren,
Islamitische patiënten die hun klachten toeschrijven aan een zogenaamde ‘djinn’ praten hier zelden over met westerse hulpverleners.1,2 Deze westerse hulpverleners, op hun beurt, zijn meestal onvoldoende op de hoogte van het fenomeen ‘djinn’ en vragen hier dan ook niet gericht naar. Het resultaat is dat patiënten zich vaak onbegrepen voelen en hulpverleners vastlopen in het diagnostisch proces. Dit kan tot gevolg hebben dat onnodig aanvullende diagnostiek wordt verricht, twijfelachtige therapievoorstellen worden gedaan en de therapietrouw gering is.3
Dat het een omvangrijk probleem betreft wordt gesuggereerd door een Britse studie onder islamitische Londenaren die stelt dat ‘djinn-verklaringen gebruikelijk zijn bij psychische stoornissen en onverklaarde lichamelijke klachten’.4 Epidemiologische data ontbreken, maar op basis van onze klinische ervaring schatten wij dat 80% van de islamitische patiënten die voldoen aan de – westerse – criteria voor een psychotische stoornis. djinns als verklaring overwegen.
Wat zijn djinns?
Djinns (of…
Hallucinaties door djinns
In hun boeiende klinische les ‘Hallucinaties toegedicht aan djinns’ pleiten Jan Dirk Blom et al. voor een tweesporenbeleid in de zorg voor islamitische patiënten, die hun psychische problemen toeschrijven aan ‘djinns’.
Dit pleidooi onderschrijf ik van harte, maar bij de suggestie om samen te werken met ‘een deskundige imam of traditionele genezer’ wil ik een kanttekening plaatsen.
In het artikel wordt niet afdoende duidelijk gemaakt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de imam, de religieuze genezer en de islamitisch geestelijk verzorger. De imam is een gebedsvoorganger in de moskee. De relgieuze genezer (voor Marokkanen fqîh en voor Turken hodja) geldt als een specialist in de bestrijding van bovennatuurlijke ziekteoorzaken.De islamitisch geestelijk verzorger ten slotte is iemand die zowel islamitisch als biomedisch onderwijs heeft genoten. Deze geestelijke verzorgers hebben dezelfde status als bijvoorbeeld de rooms-katholieke of de humanistische geestelijke verzorgers, zoals we die kennen in het leger, justitiële inrichtingen en zorginstellingen.
Dit onderscheid in typen religieuze functionarissen is van belang, omdat het samenhangt met discussies onder moslims over de vraag hoe ver men met gebedsgenezing mag gaan.Vanuit de ‘formele’ islam – waartoe imams in moskeeën en islamitische geestelijke verzorgers in zorginstellingen behoren - worden grenzen gesteld aan hetgeen moslims mogen doen op helend terrein. Zo is het toegestaan om tot God (‘Allâh’) te bidden voor genezing. Ook wordt het dikwijls toelaatbaar geacht om een amulet te dragen dat is gemaakt van koranverzen. Maar andere fenomenen, zoals exorcistische rituelen of pogingen om contact te leggen met djinns (zoals sommige genezers pretenderen te doen) worden ontoelaatbaar en zelfs zondig geacht. Voorts is het niet toegestaan om geld voor deze activiteiten te vragen.
Die laatste fenomenen worden meestal gepraktizeerd door religieuze genezers. Over hen doen onder moslims allerlei verhalen en geruchten over oplichterij en winstbejag de ronde. Een cruciaal probleem hierbij is dat iedere vorm van regulering onder zulke genezers ontbreekt. Daardoor is het volstrekt onduidelijk wie al dan niet bonafide is.
Kortom volgens mij is het van belang voorzichtig te zijn als het gaat om samenwerking. Net als Blom c.s. kan ik mij voorstellen dat samenwerking met ‘djinn-deskundigen’ in sommige situaties zinvol kan zijn. Maar het zou dan wel moeten gaan om samenwerking met bij voorkeur een islamitisch geestelijk verzorger.
Cor Hoffer,
cultureel antropoloog en socioloog werkzaam bij Parnassia Bavo Groep.