Waarom dit onderzoek?
Niet gediagnosticeerde cardiale afwijkingen zijn de belangrijkste oorzaak voor plotse dood bij sporters. Cardiologische sportkeuring wordt daarom aangeraden in veel richtlijnen. De rol van het ecg-onderzoek daarbij is onduidelijk.
Onderzoeksvraag
Baggish et al. onderzochten bij een cardiologische sportkeuring, bestaande uit anamnese en lichamelijk onderzoek, of het ecg-onderzoek…
ecg bij sportkeuring
Collega Boekholdt geeft een korte samenvatting van het artikel Cardiovascular Screening in College Athletes With and Without Electrocardiography in Annals of Internal Medicine 2010; 152 : p 269- 275 van de auteur Baggish A.L. et al. In deze samenvatting wordt gemeld dat de ecg toevoeging aan sportkeuring erg nuttig is, omdat de sensitiviteit van het onderzoek naar hartproblemen sterk toe neemt: van 5 terecht positieve met 6 fout-negatieve resultaten naar 10 terecht positieven met maar 1 foutnegatief resultaat. Maar, men moet rekening houden een dalende specificiteit. De verlaging van de specificiteit van 96 naar 83% bij een keuring met ecg leidt tot meer foutpositieve resultaten dan bij de keuring zonder ecg. Collega Boekholdt gaat in de samenvatting niet verder op de getallen in.
Uit de gegevens in de samenvatting valt af te leiden dat het aantal foutpositieve uitslagen in de onderzochte groep (N=510) stijgt van 28 (zonder ecg) tot 84 bij het gebruikt van ecg. Deze daling van de specificiteit is voor de Amerikaanse auteurs van het onderzoek aanleiding om tot de conclusie te komen dat het niet zo’n goed idee is om ecg’s aan de keuring toe te voegen. Zij menen dat hun onderzoek laat zien dat er weliswaar een grote verbetering van de sensitiviteit optreedt , maar zij menen dat de verlaging van de specificiteit, dus de verhoging van het aantal foutpositieve resultaten een enorme drempel is voor de introductie van het ecg bij de sportkeuring. De introductie zou tot gevolg hebben dat 1 op 6 van de gekeurde personen ten onrechte gemeld wordt een hartkwaal te hebben en deze melding zal leiden tot financiële, emotionele, en logistieke problemen. De Amerikaanse auteurs menen dat hun onderzoek tot verder onderzoek aanleiding geeft, met name naar de regels die er toe leiden een ecg abnormaal te noemen. Zij menen dat het best zo kan zijn dat die regels anders moeten zijn bij het beoordelen van een ecg bij een atleet dan bij een niet-atleet.
Naar mijn mening is de samenvatting van het artikel door collega Boekholdt door het niet vermelden van het grote aantal foutpositieven en de consequenties daarvan, te positief over het nut van het inzetten van een ecg onderzoek bij sportkeuringen, en geeft daardoor de conclusie van de Amerikaanse auteurs niet correct weer.
Dr John HM Souverijn, klinisch chemicus, SHO Medisch Diagnostisch Centrum, Velp