artikel
Het gebruik van genotmiddelen is eeuwenoud en wijdverspreid. Gebruik kan via misbruik en afhankelijkheid overgaan in verslaving. Tegenwoordig wordt verslaving gezien als een chronische hersenziekte met een destructieve leefstijl voor de persoon en zijn omgeving, een ziekte gekenmerkt door exacerbaties en remissies. In het continuüm van gebruik naar verslaving is er een ‘point of no return’. Dat wil zeggen dat daarna gebruik niet meer mogelijk is zonder een groot risico op volledige terugval in de verslaving.
Vrijwel iedere arts komt in aanraking met patiënten die naast hun somatische of psychiatrische aandoening ook een probleem hebben in het gebruik van psychoactieve stoffen. Onder de algemene bevolking is de attitude ten opzichte van verslaafden negatief en het beeld van hen is niet in overeenstemming met dat van een zieke medemens. Helaas geldt dat ook voor veel artsen. Vaak wordt gedacht dat een verslaafde patiënt de ellende over zichzelf heeft afgeroepen of er zelf voor heeft gekozen. Ik heb echter nog nooit een patiënt gesproken die vertelde dat hij of zij ‘verslaafd zijn’ als toekomstverwachting had en die zijn carrière vol goede moed in die richting heeft ontwikkeld. In ieder geval zijn patiënten als ze eenmaal verslaafd zijn, ernstig gedemoraliseerd, vaak ernstiger dan patiënten met niet meer te genezen vormen van kanker. U kunt zich voorstellen dat de combinatie van een stigmatiserende arts en een gedemoraliseerde patiënt niet leidt tot optimale zorg. Integendeel, patiënten met een verslaving zijn voor de behandeling van hun comorbide somatische of psychiatrische stoornis vaak slechter af dan niet-verslaafde patiënten.
Vooroordelen over verslaafde patiënten zijn hardnekkig en onterecht. Wellicht verbazen u de volgende voorbeelden. De therapietrouw komt overeen met die bij patiënten met andere chronische aandoeningen, zoals COPD en diabetes mellitus. De participatie in wetenschappelijk onderzoek is ook vergelijkbaar: follow-uppercentages van 90% na 1 of 2 jaar worden regelmatig gehaald. Verslaving beperkt zich niet tot bepaalde lagen in de bevolking. Dokters kampen net zo vaak met alcoholproblemen als hun patiënten. Als die dokter zelf om hulp durft te vragen, sluit een geconsulteerde arts daar vaak niet adequaat op aan (A5718). Als het een collega betreft met wie samengewerkt wordt, vertonen ook artsen vaak het ‘bystander effect’: ‘Ik stond erbij en ik keek ernaar’. Dat komt de kwaliteit en de veiligheid van de gezondheidszorg zeker niet ten goede.
Als de dokters er meer rekening mee gaan houden dat patiënten of collega’s verslaafd kunnen zijn, dan doet dat ertoe voor de Nederlandse gezondheidszorg.
Reacties