Samenvatting
Het lumbosacrale radiculaire syndroom (LRS) geneest vaak vanzelf. Diagnostiek en behandeling kunnen meestal door de huisarts worden verricht. Pas bij diagnostische twijfel of bij het overwegen van een operatie zijn specialistische consultatie en aanvullend onderzoek nodig. Als aanvullend onderzoek nodig is, gaat de voorkeur uit naar MRI- boven CT-onderzoek of myelografie. MRI is zeer sensitief, maar minder specifiek. Er is dus kans op fout-positieve bevindingen. Neurofysiologisch onderzoek kan in bepaalde gevallen aanvullende informatie geven. Een gewone röntgenopname van de wervelkolom is meestal niet zinvol.
Van geen van de traditioneel toegepaste niet-invasieve therapieën (zoals bedrust, tractie, fysiotherapie, manipulatie) is het nuttig effect overtuigend aangetoond. Als een LRS ernstig is en binnen 4-8 weken niet verbetert, is er een indicatie voor beeldvormend onderzoek en eventueel invasieve behandeling. Zowel de discectomie als de chemonucleolyse is een effectieve behandeling. De voornaamste indicatie is invaliderende radiculaire pijn. Het is niet aangetoond dat de prognose van een parese door operatie verbetert. Een caudasyndroom is reden voor spoedige operatie. De percutane ingrepen (nucleotomie, laserbehandeling) hebben hun effectiviteit niet bewezen.
Er bestaan geen maatregelen voor de primaire of secundaire preventie van het LRS waarvan het effect bewezen is. Bij het ontstaan van blijvende klachten na een LRS spelen psychologische, sociale en financiële factoren waarschijnlijk een belangrijke rol. Het advies om na behandeling van een LRS niet te werken kan de revalidatie belemmeren.
Reacties