Richtlijn 'Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie'

Klinische praktijk
W.A. van Gool
C.J. Stam
A. Steenhoek
A. Hagemeijer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:839-43
Abstract

Samenvatting

- De richtlijn ‘Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie’ heeft als uitgangspunten bij de diagnostiek het streven naar een nosologische diagnose en een goede zorgdiagnostiek.

- De richtlijn geeft aanbevelingen voor het gebruik van diagnostische criteria voor de verschillende ziekten die dementie kunnen veroorzaken.

- Bij het aanvullend onderzoek dient de belasting van de patiënt afgewogen te worden tegen het belang van de toename van diagnostische zekerheid.

- Observatie van het klinische beloop, laboratoriumonderzoek, neuropsychologisch onderzoek, onderzoek van de liquor, EEG-onderzoek en beeldvormend onderzoek kunnen allemaal de diagnostische zekerheid vergroten.

- Behandeling met cholinesteraseremmers of memantine dient altijd onderdeel te zijn van een totaal behandelbeleid en een behandelprotocol waarin niet alleen start- en stopcriteria zijn aangegeven, maar allereerst ook behandeldoel en -verwachtingen nadrukkelijk zijn overeengekomen.

- De richtlijn geeft concrete aanbevelingen voor de beoordeling van het effect van behandeling met deze geneesmiddelen.

- Wanneer zich psychotische of affectieve stoornissen of gedragsstoornissen voordoen bij patiënten met dementie, kunnen antidepressiva, antipsychotica of anticonvulsiva geïndiceerd zijn.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:839-43

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, afd. Neurologie, Amsterdam.

Hr.prof.dr.W.A.van Gool, neuroloog.

VU Medisch Centrum, afd. Klinische Neurofysiologie, Amsterdam.

Hr.prof.dr.C.J.Stam, klinisch neurofysioloog.

Erasmus MC, Rotterdam.

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht.

Mw.drs.A.Hagemeijer, gezondheidswetenschapper.

Contact Hr.prof.dr.A.Steenhoek, ziekenhuisapotheker en klinisch farmacoloog (a.hagemeijer@cbo.nl)

Verantwoording

Namens de werkgroep Dementie, waarvan de leden aan het einde van dit artikel worden vermeld.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

B.
Schoenmakers

Leuven, België, mei 2006,

Terecht wordt volgens ons in de recent gepubliceerde dementierichtlijn aandacht besteed aan de zorg voor de mantelzorger. Collegae Van Gool et al. (2006:839-43) merken in hun bespreking op dat heel wat studies beperkte resultaten opleveren, onder andere door onduidelijke begrippen. Wat is bijvoorbeeld ‘mantelzorg’? Een literatuurstudie genereert de volgende definitie:1 2 ‘Mantelzorgers zijn al die personen die vanuit een gevoel van vanzelfsprekendheid op regelmatige basis de zorg opnemen voor een zorgbehoevende persoon in zijn directe omgeving, waarbij er naast de zorgrelatie ook sprake is van een verwantschapsrelatie (buur, vriend, familie) en waarbij de zorgverlener niet professioneel bezig is met de zorg’.

In een door de Belgische overheid gefinancierde studie naar instrumenten voor het bepalen van de zorgbehoefte van en een kwaliteitsvolle zorg voor dementerenden,2-5 werden op vier opeenvolgende ogenblikken een groep dementerenden en hun professionele en informele verzorgers onderzocht; men ging na op welke wijze het zorgen voor een dementerende versus een niet-dementerende oudere van invloed was op hun algemeen welzijn.

Uit het dwarsdoorsnedeonderzoek bleek de zorgafhankelijkheid van de bejaarde ten aanzien van instrumentele activiteiten van het dagelijks leven (IADL) een sterke voorspeller voor depressie bij de mantelzorger te zijn. Een hoger kwetsbaarheidsprofiel bij de bejaarde (‘frailty’) zorgde voor een hogere werkbelasting bij de mantelzorger (toename van het risico met een factor 2,7). Depressie bij de mantelzorger is ook afhankelijk van diens profiel. Opvallend is dat het profiel van de mantelzorger meer dan de objectieve werkbelasting bepaalt of de zorgsituatie als negatief wordt ervaren. Als de mantelzorger een hogere werkbelasting ervaart, meer emotioneel en minder probleemoplossend ‘coping’-gedrag vertoont, loopt hij een hoger risico op depressie. Emotioneel copinggedrag gecombineerd met een hoge werkbelasting maakt dat de mantelzorger niet bestand is tegen drukke en stressvolle zorgsituaties.

Vanuit dit perspectief lijkt het dan ook belangrijk de mantelzorger (adequaat) te ondersteunen en hem of haar voldoende aandacht te schenken.

B. Schoenmakers
J. De Lepeleire
Literatuur
  1. Schoenmakers B, Buntinx F, De Lepeleire J, Ylieff M, Fontaine O. Mantelzorgers van dementerende bejaarden: wie is de mantelzorger? Wat is zijn taak? Huisarts Nu. 2002;31:217-24.

  2. Buntinx F, De Lepeleire J, Fontaine O, Ylieff M. Qualidem eindrapport 1999-2002, versie 1.1. Leuven: Qualidem; 2002.

  3. Buntinx F, De Lepeleire J, Fontaine O, Ylieff M. Qualidem II. Eindrapport 2002-2005. Deel A. Leuven: Qualidem; 2005.

  4. Buntinx F, De Lepeleire J, Fontaine O, Ylieff M. Qualidem II. Eindrapport 2002-2005. Deel B. Leuven: Qualidem; 2005.

  5. Paquay L, De Lepeleire J, Schoenmakers B, Stessens J, Bouwen A, Van der Burg M, et al. The Qualidem project in Belgium. A two-center study on care needs and provision in dementia care: inclusion criteria and description of the population. Arch Public Health. 2004;62:125-42.