Dit artikel maakt deel uit van een serie artikelen in het NTvG over public health.
Samenvatting
Doel
Onderzoeken wat de etnische verschillen zijn in het gebruik van professionele kraamzorg en wat de factoren zijn die deze verschillen kunnen verklaren. Daarnaast is het effect van kraamzorg op risicogedrag in de omgang met de zuigeling onderzocht.
Opzet
Vragenlijstonderzoek.
Methode
Met vragenlijstgegevens van 3967 moeders uit de ‘Amsterdam born children and their development’(ABCD)-studie (inclusie in 2003-2004) onderzochten wij de verklarende rol van etniciteit, leeftijd, sociaal-economische status, beheersing van het Nederlands, pariteit, woonsituatie en plaats van bevalling voor het gebruik van professionele kraamzorg en het effect van kraamzorg op risicogedrag ten aanzien van roken in huis, slaapgedrag, voeding en omgaan met huilen.
Resultaten
Moeders van niet-westerse herkomst maakten minder gebruik van professionele kraamzorg (Ghanese: 70%; Turkse: 75%; Marokkaanse: 79%; Surinaamse: 81%; Antilliaanse: 85%) dan autochtone moeders (95%). Een hogere opleiding, een betere beheersing van het Nederlands, het hebben van betaald werk en een thuisbevalling hingen samen met het vaker gebruiken van professionele kraamzorg. Deze factoren verklaarden de etnische verschillen voor een deel. Moeders die professionele kraamzorg gebruikten gaven vaker borstvoeding, vaker vitamine K en er werd minder vaak gerookt in huis. Het beschermende effect van kraamzorg was bij niet-westerse groepen sterker dan bij autochtone moeders.
Conclusie
Moeders van niet-westerse herkomst maken minder gebruik van professionele kraamzorg. Aangezien kraamzorg resulteert in minder risicovol gedrag, met name bij moeders van niet-westerse herkomst, zou de toegankelijkheid van professionele kraamzorg juist bij deze groepen verbeterd moeten worden.
Reacties