Barbarij: opleiding zonder medische geschiedenis

Perspectief
Harry F.P. Hillen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:D4309
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Rudolf Virchow beschouwde een geneeskundeopleiding zonder medische geschiedenis als barbarij. Ondanks die visie is het onderwijs in de medische geschiedenis aan de Nederlandse geneeskundefaculteiten minimaal qua aantal docenten en onderwijsuren. Belangrijke argumenten vóór het medisch historisch onderwijs zijn de academische vorming, het beter begrijpen van het historische fundament van wetenschappelijk onderzoek, de klinische praktijk en de medische professie en – recenter – het beter begrijpen van de historische en maatschappelijke context van de geneeskunde. Modern onderwijs van de medische geschiedenis biedt bij uitstek de mogelijkheid van kritische reflectie op de huidige complexe geneeskunde. Op grond van deze argumenten hoort de medische geschiedenis thuis in het raamplan ‘Artsopleiding’ als een eigen kennisdomein met bijbehorende toetsing.

artikel

Abraham Israëls werd in 1867 lector en 10 jaar later buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van de geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Bij de voorbereiding van zijn lectoraat vroeg hij aan Rudolf Virchow om zijn mening over het onderwijs in de ‘historia medicinae’. Virchow schreef op geheel Duitse wijze: ‘Ich halte einen jeden Unterricht ohne historische Grundlage für eine Barbarei.1

Ondanks het antwoord van de beroemde patholoog, belandde het onderwijs in de geschiedenis van de geneeskunde in Nederland in de barbarij. De medische geschiedenis leek daarbij gevangen in een merkwaardige, maar consistente paradox. Natuurlijk vonden veel medici de geschiedenis van de geneeskunde interessant en belangrijk, maar het onderwijs in de medische geschiedenis werd aan onze medische faculteiten stelselmatig uitgekleed. Kenmerkend voor die paradox is het besluit van de geneeskundefaculteit in Leiden van 26 maart 1877: ‘Hoezeer de wenschelijkheid van onderwijs in de Historia Medicinae algemeen erkend wordt, geschiet er geen voorstel daarom uitbreiding en docerend personeel aan te vragen.’2 Er werd een lector tandheelkunde benoemd en de leerstoel geschiedenis van de geneeskunde bleef in Leiden onbezet tot 1904.

Professoren in de medische geschiedenis zijn in Nederland een zeldzaamheid. Sinds 1787 zijn slechts 13 hoogleraren met de leeropdracht geschiedenis van de geneeskunde benoemd aan een medische faculteit. Eind 2019 waren er aan de 8 Nederlandse geneeskundefaculteitein 1 hoogleraar, 1 universitair hoofddocent en 9 universitair docenten aangesteld om studenten te onderwijzen in de medische geschiedenis, wat omgerekend neerkomt op 1 fte per faculteit en gemiddeld 5 uur per jaar onderwijs in de bachelorfase (Hillen, schriftelijke mededeling, 2019). Het geneeskundeonderwijs verdient beter.

18e tot en met 20e eeuw

De argumenten vóór het medisch-historisch onderwijs evolueerden in de loop van de tijd afhankelijk van de culturele, wetenschappelijke en maatschappelijke context.3 In de 18e eeuw was in Duitsland, de bakermat van de discipline ‘medische geschiedenis’, de gedachte dat kennis en ontwikkeling bijdragen aan een betere samenleving (bildungsideaal) vanzelfsprekend. Onderwijs in de geschiedenis van de geneeskunde werd bij uitstek geschikt gevonden om studenten te vormen tot zelfstandige, vrije en goede persoonlijkheden met gevoel voor geschiedenis en kunst.3,4 Dit bildungsideaal werd ook in Nederland, Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten tot ver in de 19e eeuw gedeeld.

Door de natuurwetenschappelijke oriëntatie van de geneeskunde in de tweede helft van de 19e eeuw veranderde de argumentatie. In plaats van het bildungsideaalwerden het beter begrijpen van wetenschappelijk onderzoek, het leren van de waardevolle tradities van de beroepsgroep en het leren van de grote daden van illustere voorgangers als de belangrijkste argumenten vóór het medisch-historisch onderwijs genoemd.5,6

In de tweede helft van de 20e eeuw onderging de discipline ‘medische geschiedenis’ een fundamentele verandering.4 Vooral onder invloed van de sociaal-historicus Henri Sigerist werd de medische geschiedenis verbreed met sociale geschiedenis en cultuurgeschiedenis. Naast de historie van de medische wetenschap werd de geschiedenis van de sociale en economische context van de geneeskunde het nieuwe onderwerp.3,4 Daarmee veranderde ook de visie op het onderwijs: de ‘luxe’ argumenten van het bildungsideaal, de tradities van de beroepsgroep en de bewondering voor de grote namen uit de medische geschiedenis maakten plaats voor een praktische benadering. In deze nieuwe visie op het onderwijs verwierven aanstaande dokters competenties, waardoor zij de geneeskunde beter begrepen en beter konden omgaan met de onzekerheid van de dagelijkse praktijk. Zij verwierven het historische besef dat ziekten in de loop van de tijd veranderen, dat medische kennis het feilbare product is van de geschiedenis, dat ongelijkheid in gezondheid en de gezondheidszorg een constant fenomeen is, en dat gezondheidszorgsystemen veranderen afhankelijk van de politieke en de economische context. Deze praktische benadering leidde tot de opvatting dat kennis van de contextgebonden medische geschiedenis niet mag ontbreken in de opleiding van goede artsen.4 Deze visie op het medische onderwijs past goed bij de huidige, steeds complexer wordende geneeskunde en vormt ook de basis voor het moderne onderwijs van de geschiedenis van de geneeskunde in Nederland.

21e eeuw

Door ontwikkelingen in de geneeskunde is het onderwijs in de medische geschiedenis nu meer dan ooit noodzakelijk. De huidige en de toekomstige artsen worden geconfronteerd met de ‘medische paradox’ van overvloed en onbehagen. Nooit eerder waren de levensverwachting en de therapeutische mogelijkheden van de geneeskunde zo groot als nu, nooit eerder was er zoveel kritiek op autoritaire en slecht communicerende dokters en zoveel ongenoegen over het stelsel van de gezondheidszorg. De geneeskunde is in korte tijd veel complexer, mondiaal en multicultureel geworden. De mondige patiënten willen na goede informatie betrokken worden bij de keuze van diagnostiek en behandeling. Maatschappelijke ontwikkelingen bepalen meer en meer klachten en ziekten van individuele patiënten. Naast de individuele geneeskunde wordt van artsen maatschappelijke verantwoordelijkheid en maatschappelijk verantwoorde zorg gevraagd. De maatschappelijke vraag naar een geneeskunde waarin alles moet kunnen en wel nu meteen, wat het ook kost, vraagt om kritische dokters die stevig in de vakschoenen staan. Tegen die achtergrond wordt van artsen verwacht dat zij beschikken over een breed georiënteerd en onafhankelijk academisch denkniveau en dat zij beschikken over het vermogen tot een kritische reflectie op de geneeskunde en de geneeskundepraktijk. En juist academische vorming en kritische reflectie passen bij uitstek bij de huidige Nederlandse visie op het onderwijs medische geschiedenis.7

Nieuwe onderwijsvisie

Wat moet er gebeuren om de positie van het medisch-historisch onderwijs in Nederland te verbeteren? Binnen de Nederlandse Vereniging voor Medische Geschiedenis (NVMG) en in de interfacultaire werkgroep ‘Onderwijs en Opleiding Medische Geschiedenis’ (O&O) zijn daarvoor al een aantal stappen gezet. Zo hebben zij een gezamenlijke visie op het onderwijs in de medische geschiedenis ontwikkeld, die is uitgewerkt in een nieuw leerboek.7-9 Samengevat zijn daarbij de belangrijkste argumenten vóór onderwijs in de medische geschiedenis:

  • Academische vorming: het opleiden van artsen met een kritisch en een breed georiënteerd, onafhankelijk, academisch denkniveau.
  • Inzicht in de wetenschapsgeschiedenis van de geneeskunde: het begrijpen van de huidige geneeskunde tegen de achtergrond van de ontwikkelingen van de natuurwetenschappen en de sociaal-culturele wetenschappen.
  • Historisch besef van de arts-patiënt- en arts-maatschappijrelatie: het kritisch reflecteren op keuzes uit het verleden en op de gevolgen van wetenschappelijke theorieën voor patiënt en maatschappij, evenals het leren nadenken over de doelen, successen, tegenslagen en beperkingen van de geneeskunde.
  • Historisch besef van de geneeskunde: het begrijpen van de geneeskunde in Nederland als een traditie van de westerse geneeskunde, evenals het inzien dat kennis en de klinische praktijk in de loop van de tijd steeds zijn veranderd en zullen blijven veranderen.
  • Identificatie met het artsenberoep: het reflecteren op de medische professie en de beroepskeuze.

Medical humanities

De NVMG en de interfacultaire werkgroep ‘O&O’ hebben de gezamenlijke opvatting over de medische geschiedenis als ‘een interdiscipline, die haar vragen en problemen ontleent aan de moderne gezondheidszorg, maar haar methoden en technieken aan de geschiedwetenschap’.7 Medische geschiedenis is al lang niet meer het exclusieve domein van de dokter. Intensieve samenwerkingen met andere faculteiten (geschiedenis en cultuur- en geesteswetenschappen) passen in de interdisciplinaire benadering.

In enkele faculteiten heeft deze interdisciplinaire benadering gezorgd voor een brede en succesvolle samenwerking binnen ‘medical humanities’. Onlangs is de interfacultaire werkgroep ‘O&O’ onder de nieuwe naam ‘History, Health and Healing’ erkend als werkgroep van het Huizinga Instituut, de Nederlandse onderzoeksschool voor cultuurgeschiedenis. Toch is het van groot belang dat onderwijs en onderzoek niet geheel losraken en vervreemden van de geneeskundefaculteiten. Het vakgebied ontleent immers vragen en problemen aan de moderne gezondheidszorg en leert medische studenten om de spiegel van de geschiedenis te gebruiken voor het beter begrijpen van de klinische praktijk en voor een kritische reflectie daarvan. Het medisch-historisch onderwijs leent zich uitdrukkelijk voor student-gecentreerd leren en kan daarvoor binnen de geneeskundefaculteiten worden geïntegreerd in studieblokken en leerlijnen binnen het curriculum.

Tot slot

De genoemde ontwikkelingen binnen de discipline ‘medische geschiedenis’ zijn positief, maar ze zijn niet voldoende om het medisch-historisch onderwijs de plaats in het curriculum te geven die het in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten heeft. Een voldoende aantal docenten en onderzoekers op het gebied van medische geschiedenis kan alleen worden bereikt wanneer de vrijblijvendheid van het onderwijs in de medische geschiedenis verdwijnt. Dat kan wanneer medische geschiedenis wordt opgenomen in het raamplan ‘Artsopleiding’ als een eigen kennisdomein met bijbehorende toetsing.

De geneeskundeopleiding is op basis van Europese wetgeving een wetenschappelijke opleiding. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) staat dat wetenschappelijk onderwijs gericht moet zijn op de voorbereiding tot zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis, en dat het onderwijs het inzicht in de samenhang van wetenschappen moet bevorderen. De overheid heeft de toetsing van de geneeskundeopleiding gemandateerd aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), die de opleiding na visitatie kan accrediteren voor telkens 6 jaar. De NVAO beoordeelt de inhoud van de geneeskundeopleiding op basis van het raamplan ‘Artsopleiding’. Momenteel worden er voorbereidingen getroffen voor een nieuwe versie van het raamplan. De voorbereidingscommissie ‘Raamplan 2020’ heeft onlangs aan de opleidingsinstituten een concept voorgelegd waarin medische geschiedenis als een van de kennisdomeinen is opgenomen. Een geneeskundeopleiding in Nederland kan dus zonder onderwijs in de medische geschiedenis niet meer geaccrediteerd worden. Dat is een stap in de goede richting.

Medische geschiedenis: licht in de tunnel van de moderne barbarij!

Literatuur
  1. Lindeboom GA. Virchow en de geschiedenis der geneeskunde. Ned Tijdschr Geneesk. 1959;103:567-70.

  2. AFA EA. Archief van de Faculteit der Geneeskunde (CAS 374). Notulen bestuursvergadering 26 maart 1877. Leiden: Universitaire Bibliotheken Leiden.

  3. Huisman FJ, Warner JH. Medical histories. In: Huisman FJ, Warner JH, red. Locating medical history. The stories and their meanings. Hfdst 1. Baltimore: Johns Hopkins University Press; 1998. p. 1-30.

  4. Jones DS, Greene JA, Duffin J, Harley Warner J. Making the case for history in medical education. J Hist Med Allied Sci. 2015;70:623-52. doi:10.1093/jhmas/jru026. Medline

  5. Cordell EF. The importance of the study of the history of medicine. Med Library Hist J. 1904;2:268-82 Medline.

  6. Lindeboom GA. De betekenis van het onderwijs in de geschiedenis van de geneeskunde. In: De Langen CD, red. Geneeskundige bladen uit kliniek en laboratorium voor de praktijk. 45e reeks. Deel V. Haarlem: De Erven F. Bohn; 1953.

  7. Beukers H, Houwaart ES, Huisman FJ, van Lieburg MJ. Het vakgebied Medische Geschiedenis: waardevol, leerzaam en noodzakelijk. Urk: Nederlandse Vereniging voor Medische Geschiedenis; 2011.

  8. Houwaart ES. Visiedocument Medische Geschiedenis. Urk: Nederlandse Vereniging voor Medische Geschiedenis; 2014.

  9. Hillen HFP, Houwaart ES, Huisman FG. Medische geschiedenis. Utrecht: Bohn Stafleu van Loghum; 2018.

Auteursinformatie

Maastricht University, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Maastricht: em.prof.dr. H.F.P. Hillen, internist n.p.

Contact H.F.P. Hillen (h.hillen@maastrichtuniversity.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Harry F.P. Hillen ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Medische geschiedenis
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties